ECLI:NL:RVS:2002:AD9046

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100928/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot effectuering van bestuursdwang voor illegaal gebouwde loods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Dantumadeel, waarbij werd medegedeeld dat zij na 15 augustus 1999 over zouden gaan tot effectuering van een aanschrijving om een illegaal gebouwde loods af te breken. De aanschrijving was eerder gedaan op 26 april 1990, waarbij appellant werd verzocht om de loods in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken het beroep tegen de handhaving van deze aanschrijving verworpen. In de onderhavige uitspraak wordt het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders ongegrond verklaard, en deze uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden. De Raad van State oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat de termijn voor verwijdering van de loods onterecht is vastgesteld. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit alleen mogelijk is als het beroep gegrond wordt verklaard. De proceskosten in hoger beroep worden niet toegewezen, omdat hiervoor geen aanleiding bestaat.

Uitspraak

200100928/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appelant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 8 januari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Dantumadeel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Dantumadeel (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant medegedeeld na 15 augustus 1999 over te gaan tot effectuering van de aanschrijving van 26 april 1990, tenzij appellant vóór deze datum de loods op het perceel [adres] (hierna: het perceel) afbreekt.
Bij besluit van 3 april 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor de beroep- en bezwaarschriften waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 januari 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 maart 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 september 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. de Boer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 26 april 1990 hebben burgemeester en wethouders appellant aangeschreven om een in afwijking van de aan hem op 13 februari 1989 verleende bouwvergunning op het perceel opgerichte loods af te breken dan wel in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning, bij gebreke waarvan bestuursdwang zal worden toegepast. Bij uitspraak van 3 juni 1994, no. R03.90.6180, heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 21 augustus 1990, waarbij die aanschrijving is gehandhaafd, verworpen.
Bij brief van 28 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders aan appellant medegedeeld dat zij na 15 augustus 1999 over zullen gaan tot effectuering van de onherroepelijke bestuursdwangaanschrijving. Daarbij hebben zij betrokken dat de gemeenteraad thans nogmaals heeft bevestigd dat woningbouw op het perceel niet past binnen de notitie ‘Invulling open gaten’ en dat daarom het bestemmingsplan niet wordt gewijzigd.
Bij de beslissing op bezwaar hebben burgemeester en wethouders hun standpunt, door overneming van het advies van de commissie van advies voor de beroep- en bezwaarschriften, gehandhaafd en vastgesteld dat het (alsnog) legaliseren van het gebouwde met toepassing van het open-gatenbeleid niet tot de mogelijkheden behoort. Onder deze omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders de termijn waarop de loods moet zijn verwijderd, ten onrechte hebben gesteld op de datum als aangegeven in het primaire besluit.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.3. Voor zover appellant heeft beoogd op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek om schadevergoeding te doen, moet dit worden afgewezen reeds op de grond dat deze bepaling alleen ziet op de situatie dat het beroep gegrond wordt verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2002
58-398.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,