ECLI:NL:RVS:2002:AD9468

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106301/1 en 200200122/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van besluiten van de Minister van Volksgezondheid inzake ziekenhuisbedden in Ziekenhuis Velp

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 februari 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen besluiten van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De stichting 'Stichting Behoud Ziekenhuis Velp' heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, waarbij het aantal bedden in Ziekenhuis Velp met 128 moest worden verminderd. De minister had op 27 februari 2001 een besluit genomen dat dit aantal moest worden verminderd, en op 26 november 2001 werd bepaald dat dit besluit onmiddellijk in werking trad. De stichting heeft op 23 april 2001 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard door de minister.

De Raad van State oordeelde dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de stichting niet in verzuim was geweest. De Raad overwoog dat de minister, gezien de aard van de maatregel, de bevoegdheid had om te bepalen dat het besluit van 27 februari 2001 onmiddellijk in werking trad. De Raad verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op het besluit van 29 november 2001, vernietigde dat besluit en verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2001 niet-ontvankelijk. Het beroep voor het overige werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van besluiten van de minister in het kader van ziekenhuisvoorzieningen en de procedurele aspecten van het indienen van bezwaar. De Raad veroordeelde de minister in de proceskosten van de stichting tot een bedrag van €644,00, te betalen door de Staat der Nederlanden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door de overheid en de rechten van betrokken partijen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Raad
van State
200106301/1 en 200200122/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en tevens op het beroep in het geding tussen:
de stichting "Stichting Behoud Ziekenhuis Velp", gevestigd te Rheden,
appellante,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2001 heeft verweerder (hierna: de minister) bepaald dat het aantal bedden in Ziekenhuis Velp moet worden verminderd met 128.
Bij besluit van 26 november 2001 heeft de minister bepaald dat dat besluit onmiddellijk in werking treedt. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 29 november 2001 heeft de minister het tegen het besluit van 27 februari 2001 door appellante (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Tegen het besluit van 26 november 2001 heeft de stichting bezwaar gemaakt. Tegen het besluit van 29 november 2001 heeft zij bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Voorts heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2002, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.A. Mutgeert, F.H.C. van der Kraaij en mr. D.J.W. Teding van Berkhout, allen ambtenaren ten departemente, zijn verschenen. Voorts is daar de stichting "Stichting Ziekenhuis Velp", vertegenwoordigd door mr. E.W.M. Meulemans, advocaat te Zwolle, en L.A. van Eijk, als belanghebbende gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 18a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (hierna: de Wzv) kan de minister bepalen dat het aantal bedden of plaatsen in een ziekenhuisvoorziening moet worden verminderd met een door hem aan te geven aantal, indien een en ander niet past in een plan voor ziekenhuisvoorzieningen.
Ingevolge artikel 18a, vierde lid, wordt de werking van de beschikking krachtens het eerste lid opgeschort tot drie maanden na het -verstrijken van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, tot drie maanden nadat op het beroep is beslist, tenzij de minister, gezien de aard van de maatregel, anders bepaalt.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, wordt, voorzover nog geen plan voor ziekenhuisvoorzieningen is vastgesteld, in artikel 18a, eerste lid, in plaats van "in een plan voor ziekenhuisvoorzieningen" gelezen: "in een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgestelde beleidsregel".
2.2. Het besluit van 26 november 2001 moet worden aangemerkt als een wijziging in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het besluit van 27 februari 2001. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep daarom geacht mede tegen eerstvermeld besluit te zijn gericht. Het daartegen gemaakte bezwaar wordt als aanvulling van de gronden van het beroep beschouwd.
2.3. Gebleken is dat het besluit van 27 februari 2001 overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending op die dag is bekendgemaakt. Hieruit volgt dat daartegen, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Awb, tot en met 10 april 2001 bezwaar kon worden gemaakt. De stichting heeft het bezwaar eerst op 23 april 2001 gemaakt, hoewel zij op 26 maart 2001 van het bestaan van het besluit op de hoogte was geraakt. Feiten of omstandigheden, in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij aldus in verzuim is geweest, zijn gesteld noch gebleken.
De minister heeft het bezwaar derhalve ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Daargelaten de vraag of de minister het besluit van 27 februari 2001 op artikel 18a, eerste lid, onder b, gelezen in samenhang met artikel 29, eerste lid, onder e, van de Wzv, kon baseren - welke vraag thans niet kan worden beantwoord -, kan hem, in aanmerking genomen de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18a, vierde lid, van de Wzv (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 200, nr. 6, blz. 14), op zichzelf niet de bevoegdheid worden ontzegd om, met toepassing daarvan, bij afzonderlijk besluit te bepalen dat een beschikking, als bedoeld in het eerste lid, onmiddellijk in werking treedt.
Voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aard van de maatregel hem ertoe leidt te bepalen dat het besluit van 27 februari 2001 onmiddellijk in werking treedt, bestaat geen grond.
2.5. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.6. Voorzover het beroep op het besluit van 29 november 2001 ziet, is het gegrond, dient het besluit te worden vernietigd en bestaat aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb in de zaak te
voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorzover het beroep wordt geacht tegen het besluit van 26 november 2001 te zijn
gericht, is het ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
20 februari 2002
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond, voorzover het betrekking heeft op het besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 november 2001, DWJZ 2176361125;
II. vernietigt dat besluit;
III. verklaart het tegen het besluit van 27 februari 2001 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk ;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
VII. veroordeelt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de door de stichting "Stichting Behoud Ziekenhuis Velp" in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van E 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) aan haar te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2002
-282.
Verzonden: 20 februari 2002
w.g. Loeb w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,