Raad
van State
200100372/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 januari 2001 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Amersfoort.
Appellant heeft bij brief van 4 november 1999 een klacht over de handelwijze van de gemeente bij de uitgifte van groenstroken aan de Breeland te Amersfoort ingediend bij de raad van de gemeente Amersfoort (hierna: de raad). Bij beslissing van 25 april 2000 heeft de raad de klacht gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard. Deze beslissing en het advies van de commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften en Klachten van 14 april 2000, waarnaar in de beslissing wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 januari 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 november 2001 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Bij brieven van 9 november 2001, 7 januari 2002 en 22 januari 2002 heeft appellant nadere memories ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door C en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Helmink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft een ieder het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 9:3 van de Awb kan tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 9:12, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
2.2. Blijkens de memorie van toelichting bij hoofdstuk 9 van de Awb zal als regel een beslissing in het kader van de behandeling van een klacht geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn. Voor zover besluiten worden genomen over de behandeling van een klacht, staat daartegen ingevolge artikel 9:3 van de Awb geen beroep en, gelet op het stelsel van de Awb, dus ook geen bezwaar open.
Het resultaat van de afhandeling van de klacht, uitmondend in de schriftelijke kennisgeving van de bevindingen van het onderzoek en de conclusies, is, aldus de toelichting, geen besluit aangezien de bevindingen en conclusies op zichzelf niet gericht zijn op rechtsgevolg.
2.3. De rechtbank heeft terecht uit de inhoud en strekking van de brief van 4 november 1999 afgeleid dat appellant beoogd heeft een klacht in te dienen met betrekking tot de gang van zaken rond de verkoop van openbaar groen bij zijn woning. De Afdeling is van oordeel dat de bestreden beslissing van de raad van 25 april 2000 een schriftelijke inkennisstelling is van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de conclusies die daaraan zijn verbonden in de zin van artikel 9:12 van de Awb en dat deze inkennisstelling geen besluit bevat in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu daarvan geen sprake is kan, anders dan de rechtbank heeft overwogen, artikel 9:3 van de Awb geen toepassing vinden.
2.4. Appellant heeft ter zitting tevergeefs betoogd dat, omdat de raad te laat heeft geantwoord, er sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. In artikel 9:4 van de Awb noch in enige andere bepaling van de wet is een dergelijk gevolg verbonden aan een afhandeling van de klacht buiten de in artikel 9:11 van de Awb bedoelde termijn. Artikel 6:2 van de Awb heeft slechts betrekking op te laat genomen besluiten.
2.5. Gelet op het voorgaande staat tegen de bestreden beslissing geen bezwaar en beroep open. De rechtbank was derhalve niet bevoegd kennis te nemen van het beroep.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de rechtbank onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen.
2.7. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding te bepalen dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht door de gemeente wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat de secretaris van de Raad van State dit vergoedt.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I verklaart het hoger beroep gegrond;
II vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 januari 2001, SBR 00/1055;
III verklaart de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
IV gelast dat aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 154,29) door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2002
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,