ECLI:NL:RVS:2002:AE0359

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104746/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.A.M. van Angeren
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van milieu-effecten bij meldingen van uitbreiding van activiteiten van een attractiecentrum

In deze zaak hebben appellanten, wonend te (…), beroep ingesteld tegen de besluiten van burgemeester en wethouders van Vlissingen, die meldingen van de besloten vennootschap "Exploitatiemaatschappij Het Arsenaal B.V." hebben geaccepteerd. De meldingen betroffen de voorgenomen uitbreiding van activiteiten van het attractiecentrum, specifiek de activiteit abseilen, die op 26 maart en 24 april 2001 zijn ingediend. Appellanten betogen dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de milieu-effecten van deze uitbreiding, met name de te verwachten geluidoverlast. Ze stellen dat de meldingen niet zijn getoetst aan artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen in het besluitvormingsproces.

De Raad van State overweegt dat de vergunning voor de inrichting reeds in 1993 is verleend, met daarin opgenomen geluidgrenswaarden. De gemeente heeft gesteld dat de geluidbelasting door het stemgeluid van de abseilers niet significant zal toenemen en dat de activiteiten binnen de gestelde grenzen blijven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat er geen bewijs is dat de voorgenomen activiteiten leiden tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan eerder toegestaan. De Afdeling oordeelt dat de gemeente op goede gronden de meldingen heeft geaccepteerd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigt dat de meldingen conform de Wet milieubeheer zijn behandeld. De toezeggingen aan de vergunninghoudster doen aan deze conclusie niet af. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2002.

Uitspraak

200104746/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
(…) en (…), wonend te (…),
appellanten,
en
burgemeester en wethouders van Vlissingen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2001 en van 27 april 2001 hebben verweerders krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de meldingen geaccepteerd van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Exploitatiemaatschappij Het Arsenaal B.V." (hierna: vergunninghoudster) van 26 maart 2001 respectievelijk 24 april 2001, waarbij verweerders in kennis zijn gesteld van de voorgenomen uitbreiding van de activiteiten van het attractiecentrum op het adres (…) met de activiteit abseilen.
Bij besluit van 3 september 2001, verzonden op dezelfde dag, hebben verweerders de tegen besluiten van 12 april en 27 april 2001 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door P.B. Kruit, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerders de meldingen van 26 maart 2001 en 24 april 2001 ten onrechte hebben geaccepteerd. Zij menen dat verweerders onvoldoende hebben onderzocht wat de gevolgen zijn voor het milieu van de uitbreiding van de inrichting. Zij wijzen in dit verband op de te verwachten geluidoverlast van het abseilen. Uit het bestreden besluit blijkt niet in hoeverre de meldingen zijn getoetst aan artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, aldus appellanten. Verder hebben appellanten betoogd dat bij het nemen van het bestreden besluit hun belangen, waaronder de aantasting van de persoonlijke levenssfeer, onvoldoende zijn meegewogen. Tenslotte menen appellanten dat verweerders de meldingen hebben geaccepteerd omdat zij niet anders konden gezien de verwachtingen die bij vergunninghoudster zijn gewekt door eerder gedane toezeggingen aan haar.
2.2. Bij besluit van 12 augustus 1993 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor de onderhavige inrichting verleend. In de aan deze vergunning verbonden voorschriften zijn onder meer geluidgrenswaarden opgenomen. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de geluidbelasting vanwege het stemgeluid van de abseilers niet zodanig zal toenemen dat niet kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden. Zij wijzen er in dit verband op dat per uur maximaal zeven deelnemers met een begeleider langs de toren naar beneden zullen gaan en dat de instructies binnen in de toren worden gegeven.
2.3. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.4. Naar het oordeel van de Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk geworden dat vanwege het abseilen niet kan worden voldaan aan de voor de inrichting gestelde geluidgrenswaarden. Verweerders hebben zich derhalve op goede gronden op het standpunt gesteld dat in zoverre geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt door de voorgenomen activiteiten. In zoverre is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet op goede gronden hebben gesteld dat voor de voorgenomen verandering op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer kon worden volstaan met een melding.
Voorts overweegt de Afdeling naar aanleiding van hetgeen appellanten hebben gesteld omtrent een mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dat de verandering van de inrichting in zoverre geen wijziging in de gevolgen voor het milieu tot gevolg heeft omdat de toren waar het abseilen plaatsvindt ook los daarvan reeds door bezoekers kon worden beklommen. Verweerders hebben derhalve terecht de krachtens artikel 8.19 van de Wet milieubeheer ingediende melding geaccepteerd.
De toezeggingen die verweerders volgens appellanten aan vergunninghoudster zou hebben gedaan voor de indiening van de meldingen over de acceptatie daarvan, wat hier ook van zij, doen aan het vorenstaande niet af.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
312.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,