ECLI:NL:RVS:2002:AE0382

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105105/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M. Boll
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar gemeenteraad Skarsterlân

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de raad van de gemeente Skarsterlân. De raad had op 19 juli 2001 ingestemd met een voorstel van burgemeester en wethouders voor de verbetering van de bestrating, riolering en openbare verlichting in de Hobbe van Baerdtstraat te Joure. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, maar de raad verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de beslissing volgens hen niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak deze vraag ontkennend beantwoord, wat de appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of de primaire beslissing van de raad gericht was op rechtsgevolg. De Afdeling concludeert dat de beslissing niet gericht was op het doen intreden van een publiekrechtelijk rechtsgevolg. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk was, omdat de beslissing van de raad geen verandering bracht in de bestaande situatie van het parkeerverbod in de Hobbe van Baerdtstraat.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar gemaakt. De zaak is behandeld op 1 maart 2002, en de uitspraak is gedaan op 20 maart 2002.

Uitspraak

200105105/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
(…), wonend te (…),
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 13 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Skarsterlân.
1. Procesverloop
Op 19 juli 2000 heeft de raad van de gemeente Skarsterlân (hierna: de raad) ingestemd met een voorstel van burgemeester en wethouders dat ziet op de verbetering van een deel van de Hobbe van Baerdtstraat (tussen de Brugstraat en de Midstraat).
Bij besluit van 29 november 2000 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 21 september 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaart. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 november 2001 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2002, waar appellant in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door R.F. Sterk-Bokma, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het voorstel van burgemeester en wethouders, waarmee de raad in zijn beslissing van 19 juli 2001 heeft ingestemd, ziet op de verbetering van de bestrating, het aanpassen van de riolering en het verbeteren van de openbare verlichting in een gedeelte van de Hobbe van Baerdtstraat te Joure. Het bezwaar van appellant tegen de vorenvermelde beslissing is door de raad niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze beslissing volgens de raad niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de primaire beslissing is gericht op rechtsgevolg en derhalve kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft deze vraag, op de in de aangevallen uitspraak aangegeven gronden, ontkennend beantwoord.
2.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.4. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) dient de plaatsing of verwijdering van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens te geschieden krachtens een verkeersbesluit. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer eveneens krachtens verkeersbesluit, indien deze maatregelen leiden tot een beperking van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Artikel 18, aanhef en eerste lid, onder d Wvw 1994 bepaalt, voor zover hier van belang, dat verkeersbesluiten worden genomen door de gemeenteraad voor zover zij het verkeer betreffen op wegen die niet onder beheer zijn van het Rijk, een provincie of een waterschap. Artikel 20 Wvw bepaalt onder meer dat een belanghebbende beroep kan instellen bij de rechtbank tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer. In artikel 12 van het op de Wvw 1994 berustende Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer juncto bijlage 1 bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de plaatsing of verwijdering van het bord E 1 (parkeerverbod) moet geschieden krachtens een verkeersbesluit.
2.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de primaire beslissing niet is gericht op het doen intreden van een publiekrechtelijk rechtsgevolg. Dat er op het onderhavige weggedeelte eerst vier verkeersborden waren geplaatst, deze daarna zijn weggenomen en er vervolgens slechts één is herplaatst, laat onverlet dat vóór de feitelijke werkzaamheden een parkeerverbod gold, dit onveranderd is gebleven en het bestreden besluit daarin ook geen verandering brengt. Ter zitting is gebleken dat het bestreden besluit niet de strekking heeft op dit weggedeelte tweerichtingsverkeer te veranderen in éénrichtingsverkeer. Het enkele feit dat de toegankelijkheid van het bedrijfsterrein beperking ondervindt als gevolg van een gewijzigde bestrating, kan niet leiden tot het oordeel dat het aantal categorieën weggebruikers in de Hobbe van Baerdtstraat door de beslissing van 19 juli 2000 wordt beperkt. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de beslissing van 19 juli 2000 een publiekrechtelijke rechtshandeling bevat. Het bezwaar is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
402-91.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,