ECLI:NL:RVS:2002:AE0697

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104214/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • A. Kosto
  • D.A.C. Slump
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningseisen voor de oprichting van een windmolenpark in de Nijkerkerpolder

In deze zaak gaat het om de vraag of voor de oprichting van zeven windmolens in de Nijkerkerpolder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet vereist is. De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft in een mededeling aangegeven dat een vergunning noodzakelijk is, maar appellante is van mening dat dit niet het geval is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 maart 2002 uitspraak gedaan in deze kwestie.

De Afdeling overweegt dat de mededeling van de Staatssecretaris niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor er geen bezwaar mogelijk was. Appellante kan zich niet verenigen met deze beslissing en stelt dat de vergunningaanvraag onevenredig bezwarend is, gezien de reeds bestaande bouwtitel op basis van het bestemmingsplan.

De Afdeling concludeert dat de vergunningplicht ook geldt voor handelingen die schadelijk zijn voor het natuurschoon van een beschermd natuurmonument, zelfs als deze handelingen buiten het monument plaatsvinden. De Afdeling oordeelt dat de weg van de vergunningaanvraag niet onevenredig bezwarend is en dat er geen bewijs is dat vertraging nadelige gevolgen voor de natuur zou hebben.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200104214/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten],
en
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 20 maart 2001 heeft verweerder appellante meegedeeld dat voor de oprichting van een windmolenpark in de Nijkerkerpolder een vergunning is vereist krachtens artikel 12 van de Natuurbeschermingswet.
Bij besluit van 17 juli 2001, verzonden op 17 juli 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 november 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2002, waar namens [appellanten], bijgestaan door mr. P.J. Woudstra, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Bootsma, ambtenaar van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord mr. W. van den Berg, burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel, en mr. J. Veltman, gemachtigde van de Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, de Friese Milieufederatie, It Fryske Gea en de Fryske Feriening foar Fjildbiology.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet is het verboden zonder vergunning van (thans) de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument of die een beschermd natuurmonument ontsieren.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in ieder geval als schadelijk voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument worden aangemerkt handelingen, die de in de beschikking tot aanwijzing genoemde wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument aantasten.
Deze vergunningplicht strekt zich volgens vaste jurisprudentie ook uit tot handelingen die buiten het natuurmonument plaatsvinden en schadelijk of ontsierend zijn voor het natuurmonument (zogeheten externe werking).
2.2. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de mededeling dat voor de oprichting van zeven windmolens in de Nijkerkerpolder een vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist, niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat daartegen geen bezwaar openstond. Verweerder heeft het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Appellante kan zich met dit besluit niet verenigen. Volgens haar is voor de oprichting van de windmolens geen vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk.
2.3.1. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mededeling, inhoudende dat voor de oprichting van het windmolenpark in de Nijkerkerpolder een vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.2. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 april 2001, E02.98.0123/1 (JM 2001/84), overweegt de Afdeling dat de vraag of een bepaalde activiteit niet zonder vergunning mag worden verricht, dient te worden beantwoord bij het besluit op een aanvraag voor een dergelijke vergunning. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt indien de weg van de vergunningaanvraag onevenredig bezwarend is en voor het geval het verkrijgen van duidelijkheid over de vergunningplichtigheid in het kader van de Natuurbeschermingswet tot een zodanige vertraging leidt dat daardoor nadelige gevolgen voor de natuur dreigen te ontstaan.
2.4. Appellante betoogt dat de weg van de vergunningaanvraag voor haar onevenredig bezwarend is, omdat dit materieel afbreuk doet aan de bouwtitel op grond van het reeds onherroepelijk geworden bestemmingsplan dat de oprichting van het windmolenpark planologisch mogelijk maakt.
2.4.1. Met verweerder is de Afdeling van oordeel dat het enkele feit dat appellante naast een bouwvergunning en een milieuvergunning ook een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet dient aan te vragen en dat daaruit vertraging voor de oprichting van het windmolenpark Nijkerkerpolder zou kunnen voortvloeien, geen grond vormt voor het oordeel dat van appellante het volgen van die procedure redelijkerwijs niet gevergd zou kunnen worden.
Dat de weg van de vergunningaanvraag tot een zodanige vertraging leidt dat daardoor nadelige gevolgen voor de natuur dreigen te ontstaan, is evenmin gebleken.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
12-400.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,