2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat het aardappelverwerkende bedrijf samen met de daarnaast gelegen warmtekrachtcentrale één inrichting vormt in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Zij wijzen daartoe op de bindingen tussen dat bedrijf en die centrale. Volgens hen is om die reden ten onrechte een vergunning verleend voor het aardappelverwerkende bedrijf.
2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt verstaan onder inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. In artikel 1.1, vierde lid, van de wet, voorzover hier relevant, is bepaald dat als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.3. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de Afdeling het volgende.
2.3.1. Het aardappelverwerkende bedrijf is in 1996 uitgebreid met een warmtekrachtcentrale. Verweerders hebben op 18 juni 1996 een vergunning verleend voor dat bedrijf inclusief die centrale. Door Power Plant Steenderen B.V. is in oktober 1998 aan gedeputeerde staten van Gelderland vergunning gevraagd voor de uitbreiding van de capaciteit van de warmtekrachtcentrale. Gelijktijdig heeft Aviko B.V. aan verweerders vergunning gevraagd voor de uitbreiding van het aardappelverwerkende bedrijf.
2.3.2. De wezenlijke activiteit van de warmtekrachtcentrale is het leveren van stoom en stroom ten behoeve van het aardappelverwerkende bedrijf. Het voor de stoom benodigde water wordt onthard in het aardappelverwerkende bedrijf. Het stroomoverschot (ongeveer 10 %) levert Power Plant Steenderen B.V. aan derden.
2.3.3. De warmtekrachtcentrale en het aardappelverwerkende bedrijf zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door een weg. Door leidingen over en onder de weg zijn beide met elkaar verbonden.
2.3.4. De dagelijkse organisatie van de warmtekrachtcentrale vindt plaats door werknemers van het aardappelverwerkende bedrijf, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van administratieve en andere voorzieningen van dat bedrijf.
2.3.5. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer kan de aanvraag niet los worden gezien van de feitelijke situatie. Derhalve is op zichzelf niet van belang dat de aanvraagster voornemens is om in alle opzichten een splitsing aan te brengen tussen de warmtekrachtcentrale en het aardappelverwerkend bedrijf en dat zij het proces van ontvlechting al in gang heeft gezet.
2.3.6. Uit de stukken blijkt dat de feitelijke situatie in essentie niet afwijkt van de situatie waarvoor in 1996 een revisievergunning is verleend voor een aardappelverwerkend bedrijf inclusief warmtekrachtcentrale. De Afdeling is, gezien de eerder genoemde bindingen, van oordeel dat zodanige onderlinge verwevenheid bestaat tussen de installaties en activiteiten van de centrale en het aardappelverwerkende bedrijf, dat ze deel uitmaken van dezelfde onderneming als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Dat die activiteiten worden verricht door twee verschillende rechtspersonen (te weten: Power Plant Steenderen B.V. en Aviko B.V.), die hun onderlinge leveranties over en weer in rekening brengen, staat daaraan niet in de weg. De gekozen rechtsvorm als zodanig is immers niet doorslaggevend voor de uitleg van de publiekrechtelijke begrippen onderneming en inrichting en doet, gezien de minderheidsdeelneming van Aviko B.V. in Power Plant Steenderen B.V. en de feitelijke invloed van Aviko B.V. op de kenmerkende activiteiten van Power Plant Steenderen B.V. geen wezenlijke afbreuk aan de onderlinge verwevenheid.
2.3.7. Op grond van het vorenoverwogene concludeert de Afdeling dat de warmtekrachtcentrale en het aardappelverwerkende bedrijf behoren tot één inrichting in de hier bedoelde zin, zodat ten onrechte vergunning is verleend voor een deel van die inrichting. Het besluit is in strijd met artikel 1.1, eerste en vierde lid, van de Wet milieubeheer. Derhalve zijn de beroepen gegrond. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de Afdeling dan ook niet meer toe.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij is wat betreft de kosten voor het verschijnen ter zitting in aanmerking genomen dat gelijktijdig met het onderhavige beroep is behandeld het beroep van appellanten tegen het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland strekkende tot verlening van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor de warmtekrachtcentrale van Power Plant Steenderen B.V. (nr. 200100499/2).