ECLI:NL:RVS:2002:AE0709
Raad van State
- Hoger beroep
- P.J. Boukema
- H. Bekker
- W. van den Brink
- P.M.M. de Leeuw-van Zanten
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding door besluitvorming burgemeester Rotterdam inzake exploitatievergunning afhaalcentrum
In deze zaak verzoekt appellante, de burgemeester van Rotterdam, om schadevergoeding die zij stelt te hebben geleden door de besluitvorming van de burgemeester met betrekking tot een vergunning voor de exploitatie van een afhaalcentrum. Appellante stelt dat zij door de weigering van de vergunning in haar onderneming is gehinderd, wat heeft geleid tot een terugloop in de omzet en uiteindelijk tot de staking van haar onderneming. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de weigering van de exploitatievergunning gegrond verklaard, omdat er geen sprake was van een vergunningplichtige inrichting volgens de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam.
In geschil is of er een causaal verband bestaat tussen de door appellante gevorderde schade en het onrechtmatige besluit van de burgemeester. De Afdeling stelt vast dat het aan appellante is om aan te tonen dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omzetdaling het gevolg was van het onrechtmatig handelen van de burgemeester. De beschikbare gegevens, waaronder jaarstukken van 1997, tonen aan dat er tot het derde kwartaal van dat jaar geen omzetdaling was. Pas in het vierde kwartaal van 1997 was er een vermindering van bedrijfsactiviteiten, terwijl de vergunning al eerder was aangevraagd en geweigerd.
Daarnaast heeft appellante niet kunnen onderbouwen dat de omzetdaling het gevolg was van politieoptreden, zoals zij betoogde. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellante geen causaal verband heeft aangetoond tussen de gestelde schade en het besluit van de burgemeester. Het hoger beroep van appellante is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.