2. Overwegingen
2.1. Op 31 augustus 1995 hebben verweerders aan vergunninghoudster een nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het in werking hebben van een tankstation, een wasstraat en twee wasboxen aan de Albionstraat 5 te Leunen.
In de bij deze vergunning behorende voorschriften B1. en B2. zijn de toegestane equivalente en maximale geluidgrenswaarden opgenomen.
2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.3. Appellant betoogt dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting van vergunninghoudster is toegenomen. Hij meent dat als gevolg hiervan de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften worden overtreden. Volgens hem zijn verweerders ten onrechte niet mede tot handhaving van deze voorschriften overgegaan.
2.3.1. Verweerders overwegen dat het aantal verkeersbewegingen is toegenomen ten opzichte van de situatie ten tijde van de vergunningverlening. Over de akoestische consequenties hiervan kunnen zij thans geen uitspraken doen, aldus verweerders. In hun verweerschrift stellen zij dat de desbetreffende gegevens eerst in een akoestisch model moeten worden ingevoerd. Verweerders overwegen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen door hen zal worden meegenomen bij de actualisering van de vergunningsituatie. Om die reden bestaat volgens hen thans geen aanleiding handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de vermeende overtreding van de geluidvoorschriften.
2.3.2. In het akoestische rapport van het NIBAG van 29 februari 1995, kenmerk 408.343, is de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting weergegeven. Blijkens dit rapport bedraagt het aantal verkeersbewegingen in de periode van 7.00 uur tot 19.00 uur 230 en in de periode van 19.00 uur tot 23.00 uur 40.
Verweerders hebben in de periode van 20 maart 2001 tot 30 maart 2001 door het Buro voor Verkeerskundige Advisering (hierna: het BVA) tellingen doen verrichten van het aantal verkeersbewegingen naar de inrichting. Uit de rapportage van het BVA van 6 april 2001 blijkt dat het aantal voertuigen dat de inrichting in deze periode heeft aangedaan varieert tussen de 303 en 433 voertuigen per dag. In de rapportage is voorts vermeld dat deze getallen uitsluitend aankomsten zijn en dat deze aantallen moeten worden verdubbeld om te komen tot het aantal ritten.
Verweerders hebben ter zitting erkend dat door het ten opzichte van de situatie ten tijde van de vergunningverlening toegenomen aantal verkeersbewegingen de in de vergunning opgenomen equivalente geluidgrenswaarden worden overschreden. Gelet hierop, moet worden geoordeeld dat in het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd waarom verweerders niet tot het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen zijn overgegaan.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover verweerders daarbij hebben geweigerd bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de overtreding van de equivalente geluidgrenswaarden.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de kosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing