Voorts betoogt appellante dat verweerder ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen om vergoeding van personeelskosten en kosten van rechtsbijstand in verband met de voorbereidingsprocedure voorafgaand aan het bestreden besluit.
Volgens appellante volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1999, nr. C98/080HR (AB 2000/89), dat kosten die in een bestuurlijke voorprocedure zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen.
2.5.1. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 8 december 1997, no. E03.97.0568 (BR 1998, p. 519) en van 18 november 1999, no. H01.99.0100 (JB 2000/9) dienen, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 16 december 1993, Stb. 650, de in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten in beginsel voor rekening van de belanghebbende te blijven en kunnen deze slechts in bijzondere gevallen langs de weg van een verzoek om een zuiver schadebesluit voor vergoeding in aanmerking komen.
Er bestaat geen grond om te oordelen dat sprake is van zodanige bijzondere gevallen. De primaire besluiten van 20 mei 1994 onderscheidenlijk 25 augustus 1999 waren niet dermate gebrekkig, dat gezegd moet worden dat verweerder tegen beter weten in onrechtmatige besluiten heeft genomen. Het door verweerder ingenomen standpunt dat de kosten die appellante stelt te hebben gemaakt ten behoeve van de bestuurlijke voorprocedures voor haar rekening dienen te blijven, is daarom niet onjuist. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.6. Wat de geclaimde bedrijfsschade betreft, betoogt appellante dat verweerder ten onrechte aanneemt dat verwerking van het procesafvalwater in België niet goedkoper zou zijn geweest dan verwerking in Nederland.
Ter ondersteuning van haar betoog heeft appellante een offerte overgelegd van Destructo N.V., gevestigd te Izegem, België (hierna: Destructo), die betrekking heeft op de beoogde verwerking van het procesafvalwater van appellante. Destructo is een tussenpersoon waarvan niet in geschil is dat deze handelde namens Recitech N.V. te Dilsen?Stokkem, België (hierna: Recitech). Verder heeft appellante een aantal facturen overgelegd van twee Nederlandse bedrijven die het afvalwater na de weigeringen van verweerder hebben verwerkt.
Appellante bestrijdt het door verweerder ingenomen standpunt dat de verwerkingsprijs die in de offerte van Destructo is vermeld, niet representatief zou zijn voor de kosten die zij bij verwerking in België zou hebben gemaakt. Tevens voert zij aan dat verweerder bij de berekening van de verwerkingsprijs in België ten onrechte de zogeheten administratiekosten voor grensoverschrijdend vervoer heeft meegerekend. Volgens appellante vallen deze kosten weg tegen de administratiekosten die zij heeft moeten maken ten behoeve van de verwerking in Nederland. Ook keert appellante zich tegen de wijze waarop verweerder de gemiddelde verwerkingsprijs in Nederland heeft berekend.
2.6.1. Wat de zogeheten administratiekosten grensoverschrijdend vervoer betreft, acht de Afdeling het gezien de aard van deze kosten voldoende aannemelijk dat appellante deze als buitenlandse aanbieder van afval per transport aan een Belgische autoriteit had moeten voldoen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden aangetroffen dat de verplichting dergelijke kosten te voldoen niet voor haar zou hebben gegolden. Gelet hierop is niet gebleken dat verweerder de administratiekosten grensoverschrijdend vervoer ten onrechte bij de berekening van de totale kosten van verwerking in België heeft betrokken. In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet.
2.6.2. Verweerder heeft uit het feit dat in de offerte van Destructo de voorwaarde is opgenomen dat bij hogere concentraties verontreinigende stoffen in het procesafvalwater dan daarin zijn vermeld een meerprijs wordt berekend, afgeleid dat de verwerkingsprijs niet representatief is voor de kosten die met de verwerking in België zouden zijn gemoeid. Een aanwijzing voor dit standpunt heeft verweerder aangetroffen in de uiteenlopende verwerkingsprijzen die zijn vermeld in de door appellante overgelegde facturen voor de verwerking van het afvalwater in Nederland. Op grond hiervan acht verweerder het reëel te veronderstellen dat in bepaalde gevallen partijen zodanig verontreinigd waren dat appellante in België de meerprijs had moeten betalen.
2.6.3. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de voorwaarde in de offerte van Destructo op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat de daarin vermelde verwerkingsprijs niet representatief zou zijn voor de prijs die appellante zou hebben moeten betalen voor verwerking van het naar Recitech over te brengen afvalwater. Het variabele karakter van de in Nederland in rekening gebrachte verwerkingsprijzen leidt op zichzelf evenmin tot deze conclusie.
Voorts stelt de Afdeling ten aanzien van de berekening van de gemiddelde Nederlandse verwerkingsprijs vast dat verweerder geen betekenis heeft toegekend aan de hoeveelheid afvalwater die voor een bepaalde prijs is verwerkt.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat bedrijfsschade is geleden, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond treft doel.
2.7. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover daarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard tegen de afwijzing van de vergoeding van de bedrijfsschade.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.