ECLI:NL:RVS:2002:AE0944

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105322/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument door burgemeester en wethouders van Wisch

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van burgemeester en wethouders van Wisch, die zijn pand als beschermd gemeentelijk monument hebben aangewezen. De appellant betoogt dat de burgemeester en wethouders niet op het advies van een onafhankelijk deskundige hadden mogen afgaan, omdat volgens hem bepaalde onderdelen van het gebouw niet correct zijn weergegeven en de geschiedkundige omschrijving niet juist zou zijn. De rechtbank heeft dit betoog echter verworpen en geoordeeld dat het advies van de deskundige en de monumentencommissie voldoende gewicht hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd, wat zijn argumenten verzwakt.

Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat de toepassing van artikel 5 van de gemeentelijke monumentenverordening zou leiden tot forse aanpassingen aan zijn pand. Dit argument faalt eveneens, omdat artikel 5 enkel verbodsbepalingen bevat met betrekking tot beschadigingen en veranderingen aan een beschermd monument. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 april 2002.

Uitspraak

200105322/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 20 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Wisch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van Wisch (hierna: burgemeester en wethouders) het pand van appellant aan de [lokatie] te [plaats] aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 9 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 juli 1999 vernietigd.
Bij besluit van 12 september 2000 hebben burgemeester en wethouders, onder verwijzing naar de laatstelijk aangepaste redengevende beschrijving van 5 april 2000, het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 september 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.Th.M. Overbeek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hoger beroep betoogt appellant dat burgemeester en wethouders niet op het advies van de onafhankelijk deskundige hadden mogen afgaan omdat in de beschrijving bepaalde onderdelen van het gebouwde ontbreken dan wel niet juist zijn weergegeven en de geschiedkundige omschrijving van het pand niet juist zou zijn. De rechtbank zou dit hebben miskend.
2.2. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moet bij de beantwoording van de vraag of een pand als monument moet worden aangemerkt aan de redengevende beschrijving zoals opgesteld door een onafhankelijk deskundige alsmede aan het advies van de monumentencommissie, als regel groot gewicht worden toegekend. De rechtbank is op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat het in het onderhavige geval uitgebrachte advies naar de inhoud of de wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders niet op dat advies hadden mogen afgaan. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd.
2.3. Voor zover appellant heeft betoogd dat toepassing van artikel 5 van de gemeentelijke monumentenverordening er toe zou leiden dat forse aanpassingen aan zijn pand nodig zijn, faalt dit betoog eveneens. Anders dan appellant kennelijk veronderstelt, bevat artikel 5 van de monumentenverordening slechts verbodsbepalingen om beschadigingen, vernielingen dan wel zonder vergunning of in strijd met de in de vergunning gestelde voorwaarden veranderingen aan een beschermd monument aan te brengen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002
195-209.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,