ECLI:NL:RVS:2002:AE0947

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104259/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de raad voor rechtsbijstand inzake toevoeging voor kort geding

Op 3 april 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. Het hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 juni 2001, waarin het beroep van appellante tegen een afwijzing van haar verzoek om rechtsbijstand ongegrond was verklaard. De appellante had verzocht om een toevoeging om de gemeente Eindhoven in kort geding te dagvaarden, met als doel een schriftelijke verklaring te verkrijgen over haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van Eindhoven. Dit zou haar kansen om zich in Eindhoven te vestigen vergroten.

De Raad van State overwoog dat aan appellante op 11 oktober 2001 al een toevoeging was verleend voor een vergelijkbare procedure, waardoor het niet kon worden geoordeeld dat zij nog belang had bij het hoger beroep. De stelling van appellante dat er op een door een advocaat ingediend verzoek wel een toevoeging was verleend, maar op haar eigen verzoek niet, werd niet als voldoende belang aangemerkt. Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.W.L. Loeb, en de leden mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins de Vin. De ambtenaar van Staat, mr. M.E.E. Wolff, was ook aanwezig. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200104259/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], postadres houdend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 26 juni 2001 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 december 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch een verzoek van appellante, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te
‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) het door appellante daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juni 2001, verzonden op 9 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 oktober 2001 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar appellante in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft om toevoeging verzocht om de gemeente Eindhoven in kort geding te dagvaarden tot afgifte van een schriftelijke verklaring dat zij van 7 oktober tot 3 november 1997 in de gemeentelijke basisadministratie te Eindhoven stond ingeschreven. Met de aldus verkregen verklaring meent appellante haar kansen om zich in Eindhoven te kunnen vestigen, te kunnen vergroten.
2.2. Vast staat dat aan appellante op 11 oktober 2001 voor dezelfde procedure een toevoeging is verleend. Niet kan worden geoordeeld dat appellante nog belang heeft bij het hoger beroep. Dat, naar appellante stelt, op het door een advocaat ingediende verzoek wél een toevoeging is verleend en op het door haarzelf ingediend verzoek niet, levert geen zodanig belang op.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins?de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002
238.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,