ECLI:NL:RVS:2002:AE0966
Raad van State
- Hoger beroep
- E.M.H. Hirsch Ballin
- S. Zwemstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing voorrangsverklaring woningaanbieding door burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om met voorrang in aanmerking te komen voor een woningaanbieding door de burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening 1999, die de mogelijkheid biedt voor het verlenen van een voorrangsverklaring aan personen met ernstige sociale omstandigheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid tot deze afwijzing konden komen, en het hoger beroep van de appellant is daarop gericht.
De appellant was ingeschreven als doorstromer bij een cluster van woningbouwverenigingen met een woonduur vanaf 28 september 1995. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een noodsituatie verkeerde die een voorrangsverklaring rechtvaardigde. Ook het beroep op een medische indicatie werd door de rechtbank niet gehonoreerd, omdat de appellant geen medische verklaring had overgelegd bij de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester en wethouders geen rekening konden houden met deze grond, aangezien deze pas in beroep naar voren was gebracht.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 april 2002, waarbij de Raad in naam der Koningin recht deed. De zaak illustreert de toepassing van de Huisvestingsverordening en de voorwaarden waaronder voorrangsverklaringen kunnen worden verleend.