Ten aanzien van de zaak voor het overige:
2.5. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.6. Appellante kan zich niet verenigen met het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plan. Zij meent dat te veel gewicht is toegekend aan het besluit van gedeputeerde staten van 5 oktober 1993, waarbij gedeputeerde staten goedkeuring hebben onthouden aan de bestemming “Uit te werken woongebied” van het toenmalige bestemmingsplan Parkwijk. Dit besluit had naar haar opvatting betrekking op intensieve woningbouw in het gebied. In de huidige situatie gaat het echter om maximaal 25 woningen. Voorts is appellante van mening dat bebouwing in beginsel mogelijk is, aangezien het plangebied binnen de rode contouren, zoals neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (hierna te noemen: het POP), ligt. Een dringende noodzaak zou daarvoor niet zijn vereist. Bovendien vindt appellante dat gedeputeerde staten een te groot gewicht toekennen aan het feit dat het plangebied in het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe als zone III is aangegeven. Deze zone-indeling zou nog uitwerking behoeven. Appellante stelt zich tevens op het standpunt dat er wel degelijk een zwaarwegend belang bestaat bij woningbouw op deze plek. Het zou de enige plaats bij Roden zijn waar gebouwd kan worden ten behoeve van het in dit geval aan de orde zijnde hoge marktsegment. Bovendien zou het een logische stedenbouwkundige afronding zijn van de dorpsrand.
2.7. Verweerders hebben, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2001, overwogen dat de noodzaak om aan te tonen dat in dit gebied woningen gebouwd kunnen worden nog onverminderd aanwezig is. Zij hebben vastgesteld dat de gemeente geen aanvullend ecologisch onderzoek heeft laten verrichten. In verband hiermee achten zij de noodzaak om in het plangebied te bouwen niet aangetoond.
2.8. In haar uitspraak van 18 januari 2001 heeft de Afdeling het volgende overwogen.
2.9. “ Verweerders hebben bij het bestreden besluit aangegeven dat zij bij hun besluit van 5 oktober 1993 goedkeuring hebben onthouden aan een deel van het bestemmingsplan “Parkwijk” dat voorzag in een woonbestemming voor het onderhavige gebied, dit op de grond dat dit gebied slechts dan in aanmerking komt voor de bouw van woningen, indien de dringende noodzaak daartoe na afweging ten opzichte van andere locaties genoegzaam kan worden aangetoond. Inmiddels is evenwel, aldus verweerders, op 16 december 1998 het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (hierna te noemen: het POP) vastgesteld en daarbij is de bebouwingscontour voor de kern Roden om het onderhavige gebied gelegd. Dit betekent dat woningbouw in dit gebied in beginsel is toegestaan. Op grond hiervan hebben verweerders de bestemming van dit gebied voor woningbouw aanvaardbaar geacht.
Hierbij hebben zij opgemerkt dat bij het ontwerpen van één of meer uitwerkingsplannen bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de integratie van de in het gebied voorkomende potentiële en actuele waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie alsmede aan de totstandkoming van een zo natuurlijk mogelijke overgang naar het aangrenzende waardevolle gebied. (...)
2.10. Blijkens de bij het POP behorende functiekaart 1 is het onderhavige gebied gelegen binnen de voor de kern Roden aangegeven contourlijn. Op pagina 71 van het POP wordt gesteld dat de provincie zich ertoe beperkt om bij de kernen met contourlijnen aan te geven welke waardevolle gebieden van bebouwing gevrijwaard dienen te blijven en dat de praktische betekenis ervan is dat uitbreiding van de kernbebouwing voorbij deze lijn niet wordt toegestaan. Voorts wordt gesteld dat het precieze verloop van de contourlijnen in het kader van het overleg over de bestemmingsplannen moet worden bepaald.
Daarnaast stelt de Afdeling vast dat blijkens de bij het POP behorende functiekaart 1 het plangebied is gelegen in een gebied met de aanduiding zone III (verwevingsgebied landbouw en landschap). Volgens het POP zijn in deze zone landbouw, recreatief medegebruik en de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie gelijkwaardig. Daarbij staat de samenhang tussen landbouwkundige, abiotische, cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden voorop. Inrichtingsmaatregelen binnen deze zone dienen te worden afgestemd op behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorische structuur.
2.11. De Afdeling is gelet op het in het POP verwoorde beleid van oordeel dat het feit dat het aan de orde zijnde gebied binnen de bij het POP aangegeven contourlijn ligt, niet zonder meer betekent dat daar woningbouw is toegestaan. De Afdeling acht voorts van belang dat verweerders bij genoemd besluit van 5 oktober 1993 goedkeuring aan een woonbestemming voor het gebied hebben onthouden op de grond dat die bestemming zich niet verdraagt met de aldaar aanwezige waarden. Om deze reden achtten verweerders woningbouw in het gebied slechts aanvaardbaar indien een dringende noodzaak daartoe is aangetoond. Bij het Koninklijk besluit van 26 februari 1996, no. 96.001020, is deze beslissing van verweerders in stand gelaten.
De Afdeling is niet gebleken dat bedoelde waarden ten tijde van het thans bestreden besluit niet meer of in verminderde mate aanwezig waren. Integendeel, de aanduiding van het gebied in het POP als zone III, zoals hiervoor aangegeven, duidt erop dat aldaar nog belangrijke waarden voorkomen. De Afdeling is van oordeel dat verweerders onder voren - weergegeven omstandigheden de woonbestemming voor het gebied niet, zoals zij hebben gedaan, enkel op de grond dat dit gebied door genoemde contourlijn is omgeven aanvaardbaar hebben kunnen achten. Een motivering, leidende tot de conclusie dat bij woningbouw ter plaatse een zwaarwegend belang bestaat, had niet mogen ontbreken.
De Afdeling merkt daarbij op dat de provinciale Commissie voor gemeentelijke bestemmingsregelingen, in haar advies van 11 december 1998, heeft aangegeven dat zij, gelet op de in het gebied aanwezige waarden, het niet aanvaardbaar acht dat de gemeente een onderzoek naar de noodzaak van bouw op deze lokatie achterwege heeft gelaten.
Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering.”
2.12. De Afdeling overweegt voorts in verband met het hiervoor gestelde als volgt.
Verweerders hebben zich in hun besluit van 5 oktober 1993 op het standpunt gesteld dat woningbouw in het gebied slechts aanvaardbaar is indien een dringende noodzaak bestaat en na afweging ten opzichte van andere locaties. Verder hebben verweerders in hun besluit van 10 juli 2001 geconstateerd dat door middel van een ecologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de in het gebied voorkomende waarden een beperkt aantal woningen zou kunnen verdragen. Verder hebben verweerders gesteld dat de uitkomsten van een gemeentelijk ecologisch onderzoek te beperkt zijn geweest zodat niet alle waarden zijn onderzocht. Mitsdien verlangen verweerders dat ter aanvulling van een in 1997 gehouden onvolledig ecologisch onderzoek een nieuw ecologisch onderzoek wordt gehouden. Uit de stukken blijkt dat de gemeente een dergelijk onderzoek niet heeft laten verrichten. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor is overwogen en in samenhang bezien acht de Afdeling het standpunt van verweerders niet onredelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Provinciale Commissie voor het Omgevingsbeleid bij brief van 28 juni 2001 heeft geadviseerd goedkeuring te onthouden aan het plangedeelte met de bestemming “Uit te werken woongebied”.
Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied de enige lokatie is waar gebouwd kan worden ten behoeve van het beoogde marktsegment. Uit de stukken blijkt immers niet dat er op andere plaatsen in Roden onvoldoende ruimte is voor de bouw van woningen ten behoeve van het in dit geval aan de orde zijnde type woningen.
Wat betreft het standpunt van appellant dat woningbouw op de aan de orde zijnde lokatie een logische stedenbouwkundige afronding van de dorpsrand zou zijn, overweegt de Afdeling dat dit aspect bij de behandeling van dit beroep buiten beschouwing blijft, nu de dringende noodzaak van woningbouw niet is aangetoond
2.13. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.