ECLI:NL:RVS:2002:AE0970
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
- H. Beekhuis
- H.G. Lubberdink
- E. van der Vlis
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van de Minister van Volkshuisvesting inzake geluidshinder van spoorwegen
In deze zaak hebben appellanten, wonende aan een bepaalde locatie, bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarin de ten hoogst toelaatbare waarden van geluidbelasting voor hun woningen zijn vastgesteld. De appellanten stellen dat hun woningen ten onrechte niet op de raillijst zijn geplaatst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, voordat de bezwaren van appellanten tegen het bestreden besluit kunnen worden behandeld, eerst moet worden beoordeeld of de Minister bevoegd was om het besluit te nemen. De Afdeling concludeert dat de Minister niet de wettelijke grondslag had om de geluidwaarden vast te stellen, omdat er geen regeling of bepaling was die deze bevoegdheid verleende. Hierdoor is het primaire besluit van de Minister onbevoegd genomen en kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
De Afdeling oordeelt dat het beroep van appellanten gegrond is en vernietigt het besluit van de Minister van 8 januari 2001. Tevens wordt het bezwaar van appellanten tegen het eerdere besluit van 26 januari 2000 gegrond verklaard. De Afdeling herroept dit besluit voor zover het de woningen van appellanten betreft en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien er geen kosten zijn aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 april 2002.