ECLI:NL:RVS:2002:AE0985
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins de Vin
- M.E.E. Wolff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toevoeging rechtsbijstand en ontvankelijkheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Appellant sub 1 heeft hoger beroep ingesteld voor zichzelf, terwijl appellante sub 2 zich richt op de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand. De rechtbank had eerder het beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk verklaard, wat de basis vormt voor het hoger beroep. De Raad van State overweegt dat appellant sub 1 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de weigering van de toevoeging, omdat er geen sprake is van tegengestelde belangen tussen hem en de rechtshulpverlener. Hierdoor is het hoger beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk verklaard. Voor appellante sub 2 wordt overwogen dat zij onvoldoende feiten heeft aangedragen om haar stelling dat zij niet voldoende inzage in haar financiële situatie heeft verstrekt, te onderbouwen. De rechtbank had het beroep van appellante sub 2 op andere gronden ook niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante sub 2 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 april 2002.