ECLI:NL:RVS:2002:AE0985

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104570/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toevoeging rechtsbijstand en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Appellant sub 1 heeft hoger beroep ingesteld voor zichzelf, terwijl appellante sub 2 zich richt op de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand. De rechtbank had eerder het beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk verklaard, wat de basis vormt voor het hoger beroep. De Raad van State overweegt dat appellant sub 1 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de weigering van de toevoeging, omdat er geen sprake is van tegengestelde belangen tussen hem en de rechtshulpverlener. Hierdoor is het hoger beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk verklaard. Voor appellante sub 2 wordt overwogen dat zij onvoldoende feiten heeft aangedragen om haar stelling dat zij niet voldoende inzage in haar financiële situatie heeft verstrekt, te onderbouwen. De rechtbank had het beroep van appellante sub 2 op andere gronden ook niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante sub 2 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 april 2002.

Uitspraak

200104570/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant], kantoor houdend te [woonplaats],
2. Euro-elementen b.v.b.a., gevestigd te Antwerpen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 juli 2001 in het geding tussen:
appellante sub 2
en
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam aanvragen van appellante sub 2 om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wet), afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2000 heeft de raad voor de rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen door appellante sub 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar en beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 4 juli 2001, verzonden op 25 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante sub 2 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 oktober 2001 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door M.M. C. Laan, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant sub 1 heeft mede voor zichzelf hoger beroep ingesteld.
2.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank.
2.3. Bij de weigering van een toevoeging is geen sprake van tegengestelde belangen van de rechtzoekende en de rechtshulpverlener, zodat het belang van appellant sub 1 niet om die reden rechtstreeks is betrokken bij die weigering. Overigens heeft appellant sub 1 evenmin feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot het oordeel dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep van appellant sub 1 is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor zover appellante sub 2 heeft gesteld dat niet juist is dat zij onvoldoende inzage in haar financiële situatie heeft verstrekt, wordt overwogen dat de rechtbank zich hierover niet heeft uitgesproken. Zij heeft het beroep op andere gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante sub 2 heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld ter weerlegging van het oordeel van de rechtbank dat appellant sub 1 niet bevoegd was haar in rechte te betrekken, dan wel te vertegenwoordigen. Daarmee heeft zij haar betoog dat in dit geval geen toestemming van de curator nodig was, onvoldoende gemotiveerd.
2.6. Het hoger beroep van appellante sub 2 is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] niet?ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins?de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002
238.