ECLI:NL:RVS:2002:AE1226

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200004984/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling van bestemmingsplan voor smidse in Kern Grathem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond, waarin de rechtbank het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vrijstelling die burgemeester en wethouders van de gemeente Heythuysen hebben verleend aan [vergunninghouder] voor het gebruik van een bouwwerk als smidse, wat in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Grathem". Het bouwwerk wordt sinds 1991 gebruikt voor de vervaardiging van metalen voorwerpen, zoals trapleuningen en hekwerken. De rechtbank oordeelde dat er een dringend belang was voor het verlenen van de vrijstelling, ondanks dat het gebruik niet overeenkomt met de bestemming van het perceel.

Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrijstelling rechtvaardig is en dat de inbreuk op de bestemming niet substantieel is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het gebruik van de smidse een geringe planologische inbreuk vormt, gezien de kleinschaligheid van de onderneming en de aanwezigheid van andere vergelijkbare bedrijven in de omgeving. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van appellanten, die vooral betrekking hebben op mogelijke hinder en milieuhygiënische gevolgen, voldoende zijn afgewogen tegen de belangen van [vergunninghouder].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid tot de vrijstelling hebben kunnen besluiten. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200004984/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 13 september 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Heythuysen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 1999 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Heythuysen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend van de bepalingen van het bestemmingsplan "Kern Grathem" ten behoeve van de vestiging van een atelier op het perceel [locatie].
Bij besluit van 20 december 1999 hebben zij het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 september 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.H. Voorter, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwwerk, waarop de vrijstelling betrekking heeft, wordt sinds 1991 door [vergunninghouder] als smidse gebruikt. Er worden metalen voorwerpen vervaardigd, zoals trapleuningen, openhaardconstructies en hekwerken.
2.2. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Kern Grathem” van 1986 rust op het perceel de bestemming woondoeleinden met behoud en/of herstel van de ter plaatse bestaande bebouwing. Het gebruik van het bouwwerk verdraagt zich niet met deze bestemming.
Burgemeester en wethouders hebben de vrijstelling ter legalisering van dat gebruik verleend. Gedeputeerde Staten van Limburg hebben bij besluit van 2 augustus 1999 terzake een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Zowel ten tijde van het primaire besluit, als ten tijde van de beslissing op bezwaar, gold met betrekking tot het perceel een voorbereidingsbesluit. Derhalve was aan de formele vereisten om vrijstelling te kunnen geven voldaan.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een dringend belang aan de zijde van [vergunninghouder] het verlenen van de vrijstelling rechtvaardigt en dat de aard en omvang van het gebruik geen substantiële inbreuk op de geldende bestemming betekent. Verder heeft de rechtbank volgens hen ten onrechte overwogen dat zich geen zwaarwegende belangen tegen de vrijstelling verzetten.
2.4. In een geval als het onderhavige, waarin jarenlang gebruik in strijd met de bestemming aan de orde is, kan sprake zijn van een dringend belang dat vrijstelling krachtens artikel 19 WRO rechtvaardigt.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de inbreuk die met het gebruik, waar de vrijstelling op ziet, op het bestaande planologisch regime wordt gemaakt, gering is. Daarbij is van belang dat het gaat om een eenmanszaak, waarin ambachtelijke activiteiten worden uitgeoefend op een vloeroppervlakte van 35 tot 40 m2 en het pand is gelegen in een gebied met in de directe omgeving de vestiging van andere kleinschalige ondernemingen.
Eerder (uitspraak van 3 oktober 2001 in zaak nummer 200002692/1) heeft de Afdeling overwogen dat op de inrichting het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het betoog van appellanten dat in het pand geen ambachtelijk kleinschalig bedrijf wordt uitgeoefend, maar een productiebedrijf faalt derhalve. Gezien de geringe planologische inbreuk, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de urgentie van de legalisering van het gebruik niet toereikend is om de vrijstelling te kunnen rechtvaardigen.
2.5. De rechtbank heeft voorts, anders dan appellanten betogen, terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot de vrijstelling hebben kunnen besluiten. De belangen van appellanten betreffen met name de door de bedrijfsmatige activiteiten mogelijk te veroorzaken hinder en de milieuhygiënische gevolgen daarvan.
Op die hinder en gevolgen ziet evenwel het Besluit en de daarin neergelegde regulering.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002
394-202.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,