ECLI:NL:RVS:2002:AE1227

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101303/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen bouwvergunning voor varkensstallen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda, die op 9 februari 2001 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg op 13 juli 1999 hadden verleend aan M.M. Schepers en Hoedam B.V. voor het bouwen van varkensstallen en bijbehorende infrastructuur op de percelen Elsdijk 1 en 3 te Eethen. De rechtbank oordeelde dat appellant niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn woning meer dan 2,5 kilometer van de betrokken percelen was gelegen. Appellant stelde dat hij hinder zou ondervinden van de stank en verkeersdrukte, maar de rechtbank vond deze bezwaren niet voldoende onderbouwd.

In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij te laat had aangevoerd dat hij eigenaar was van een aangrenzend perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter vastgesteld dat appellant, in tegenstelling tot zijn eerdere beweringen, geen eigenaar is van het aangrenzende perceel. Hierdoor zijn de beroepsgronden van appellant niet meer houdbaar. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zij het met enige verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen in naam der Koningin. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 april 2002.

Uitspraak

200101303/1.
Datum uitspraak: 10 april 200
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 9 februari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg (hierna: burgemeester en wethouders) aan M.M. Schepers en Hoedam B.V. bouwvergunning verleend voor het bouwen van onderscheidenlijk drie varkensstallen, een opslagloods en een mestsilo op het perceel Elsdijk 1 te Eethen en drie varkensstallen, een opslagloods en een mestsilo op het perceel Elsdijk 3 aldaar.
Bij besluit van 18 januari 2000 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 februari 2001, verzonden op 13 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 september 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. M.J. Leenders en mr. G. Verweij, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat burgemeester en wethouders appellant terecht niet als belanghebbende hebben aangemerkt, nu zijn woning meer dan 2,5 kilometer verwijderd van de betrokken percelen is gelegen. De stankhinder en de mogelijke verkeershinder die appellant stelt te zullen ondervinden van het verkeer naar en van de varkensstallen staan volgens de rechtbank in een te ver verwijderd verband met het bouwplan om appellant onder die omstandigheden als belanghebbende aan te merken.
Dat appellant, zoals hij stelt, eigenaar is van een perceel dat grenst aan dat waarop de varkensstallen zijn voorzien, leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu appellant die omstandigheid niet in bezwaar heeft aangevoerd, doch eerst in beroep.
2.2. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank aldus ten onrechte heeft overwogen dat appellant te laat heeft aangevoerd dat hij eigenaar van een aangrenzend perceel met coniferen is. Verder heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte in aanmerking genomen dat bij de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie, waar de vraag of appellant belanghebbende is besproken werd, vertegenwoordigd was door een professionele gemachtigde. Hiertoe stelt hij dat degene die bij de hoorzitting is opgetreden niet over een schriftelijke machtiging beschikte om ook hem te vertegenwoordigen.
2.3. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat appellant, anders dan hij aanvankelijk heeft gesteld en anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, geen eigenaar is van het aangrenzend perceel met coniferen. De beroepsgronden in hoger beroep hebben hiermee hun grondslag verloren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002
394-202.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,