ECLI:NL:RVS:2002:AE1234

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001713/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor motorvoertuigenhandel en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Jari Auto-Parts B.V." voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de handel in, onderhoud van en demontage van motorvoertuigen op het perceel Nijverheidsweg 19 te Vriezenveen. De vergunning werd verleend op 15 maart 2000, maar de rechtmatigheid van deze vergunning werd betwist door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kofo B.V.", die beroep aantekende bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 februari 2002, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam, en de verweerders door drs. J. Donker, ambtenaar van de gemeente Vriezenveen.

De Raad overwoog dat ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer het verboden is om zonder vergunning een inrichting op te richten of in werking te hebben. De Raad constateerde dat op 1 oktober 2000 het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer in werking trad, waardoor de vergunningplicht voor de inrichting van appellante verviel. Dit leidde tot de conclusie dat de vergunning die aan "Jari Auto-Parts B.V." was verleend, niet meer van toepassing was, aangezien de inrichting niet voldeed aan de voorwaarden van het Besluit.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het beroep van "Kofo B.V." niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat niet was gebleken dat appellante nog processueel belang had bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 10 april 2002.

Uitspraak

200001713/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kofo B.V.", gevestigd te Vriezenveen,
appellante,
en
burgemeester en wethouders van Vriezenveen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2000, kenmerk M 99017, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Jari Auto-Parts B.V." een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor de handel in, onderhoud van en demontage van motorvoertuigen op het perceel Nijverheidsweg 19 te Vriezenveen, kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie G, nummer 20. Dit aangehechte besluit is op 27 maart 2000 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2000, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. J. Donker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
2.2. Op 1 oktober 2000 is het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens genoemd artikel 8.40, eerste lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit is het van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen, aanhangwagens of opleggers.
Uit de stukken is gebleken dat vergunninghoudster een handelsinrichting met herstelinrichting voor auto’s drijft. Er is geen sprake van een autodemontagebedrijf.
Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op artikel 3 van het Besluit, is het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing. Dit betekent dat met ingang van 1 oktober 2000 de vergunningplicht voor deze inrichting is komen te vervallen.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit blijven voor een inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit reeds was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een vergunning in werking en onherroepelijk was, sommige voorschriften van een vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag voorzover die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van toepassing worden van het Besluit op die inrichting gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5 van het Besluit.
Het bestreden besluit was op 1 oktober 2000 nog niet onherroepelijk. Derhalve komen aan de aan de vergunning verbonden voorschriften alsmede de bij de vergunning behorende aanvraag geen betekenis meer toe.
2.4. Gelet op het voorgaande, en aangezien ook overigens niet is gebleken dat appellante nog processueel belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet?ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002
164.