ECLI:NL:RVS:2002:AE1252
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins de Vin
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toevoeging rechtsbijstand en vermogenscriteria
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, waarin hun verzoek om een toevoeging voor rechtsbijstand werd afgewezen. De Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam had eerder, op basis van de vermogenscriteria zoals vastgelegd in de Wet op de rechtsbijstand, besloten dat appellanten niet in aanmerking kwamen voor een toevoeging. De Raad stelde dat het gezamenlijk vermogen van appellanten, met name de waarde van hun woning, de toevoeging in de weg stond. Appellanten betwistten dit en stelden dat zij op basis van hun inkomen wel degelijk recht hadden op een toevoeging, ondanks dat zij geen liquide middelen hadden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 maart 2002 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellanten op basis van hun inkomen voor een toevoeging in aanmerking kwamen, maar dat de Raad voor Rechtsbijstand dit had miskend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten ten tijde van hun verzoeken om toevoeging niet de vrije beschikking over hun woning hadden en deze niet konden gelde maken. De Afdeling oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand opnieuw moest beslissen over de toevoegingen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.
De uitspraak van de Afdeling was in het voordeel van appellanten, waarbij het hoger beroep gegrond werd verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk werd vernietigd. De Raad voor Rechtsbijstand werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de toevoegingen, waarbij ook de proceskosten van appellanten werden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 april 2002.