ECLI:NL:RVS:2002:AE1272

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200002691/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.J.J. van Buuren
  • J.J.C. Voorhoeve
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging vergunning op basis van de Ontgrondingenwet door gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 april 2002 uitspraak gedaan over het beroep van Dekker Zandbaggerbedrijf B.V. tegen de weigering van de gedeputeerde staten van Gelderland om een wijziging van enkele voorschriften van een in 1979 verleende vergunning goed te keuren. De zaak werd behandeld op 18 oktober 2001, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door mr. F.J. Perquin, en de verweerders door ambtenaren van de provincie Gelderland. De appellante was van mening dat de weigering onterecht was en heeft haar gronden in het beroepschrift uiteengezet.

De Afdeling overwoog dat het bestreden besluit niet was voorbereid volgens de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name dat er geen ontwerpbesluit was opgesteld en de bedenkingenprocedure niet had plaatsgevonden. Dit betekende dat de appellante, voordat zij beroep kon instellen, een bezwaarschrift had moeten indienen, wat niet was gebeurd. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Afdeling oordeelde dat, hoewel de verweerders in hun besluit hadden vermeld dat rechtstreeks beroep mogelijk was, dit niet volstond om de procedurele vereisten van de Awb te negeren. De Afdeling veroordeelde de gedeputeerde staten van Gelderland in de proceskosten en gelastte hen het betaalde griffierecht aan de appellante te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures bij het indienen van beroep tegen bestuursbesluiten.

Uitspraak

200002691/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dekker Zandbaggerbedrijf B.V., gevestigd te IJzendoorn, gemeente Echteld,
appellante,
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Verweerders hebben bij besluit van 11 april 2000, nr. RE1999.86803, geweigerd de door Dekker Zandbaggerbedrijf B.V. gevraagde wijziging te verlenen van de voorschriften van de vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet die is verleend bij Koninklijk Besluit nummer 28 d.d. 30 mei 1979. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2000, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en [partijen]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2001, waar appellante , vertegenwoordigd door mr. F.J. Perquin, advocaat te Nijmegen,
en verweerders, vertegenwoordigd door G. v.d. Werff en J.D. van Rheenen, ambtenaren der provincie, zijn verschenen. Tevens zijn daar [partijen] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders geweigerd de door appellante gevraagde wijziging van enkele voorschriften van de in 1979 bij Koninklijk Besluit verleende vergunning te verlenen.
Appellante kan zich op de in haar beroepschrift aangegeven gronden niet met dit besluit verenigen.
2.2. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit:
a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. aan goedkeuring is onderworpen,
c. de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt, of
d. is voorbereid met toepassing van een van de in afdeling 3.5 geregelde procedures.
In artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is bepaald dat op de voorbereiding van een beschikking betreffende verlening of weigering onderscheidenlijk wijziging of intrekking van een vergunning de in de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 onderscheidenlijk paragraaf 3.5.6 van de Awb geregelde procedure van toepassing is.
Paragraaf 3.5.6 van de Awb ziet op besluiten tot wijziging of intrekking van besluiten.
2.3. Vaststaat dat het bestreden besluit niet is voorafgegaan door het opstellen van een ontwerpbesluit, zoals in artikel 3:30, eerste lid, van de Awb, is bepaald, en dat evenmin de bedenkingenprocedure van artikel 3:32 van de Awb heeft plaatsgehad. Het bestreden besluit is derhalve niet voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Awb.
Verweerders zijn van mening dat, aangezien zij niet het voornemen hadden de gevraagde wijzigingen toe te staan, zij geen toepassing behoefden te geven aan de genoemde paragraaf. De Afdeling onderschrijft dit standpunt niet, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 1998, nr. E01.96.0550 (gepubliceerd in MenR 1999/25). De Afdeling ziet geen redenen thans op dit standpunt terug te komen.
Nu gezien het voorgaande de uitzondering van artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Awb niet van toepassing is en evenmin één van de andere uitzonderingen genoemd in artikel 7:1, eerste lid, had voorafgaande aan het instellen van beroep appellante een bezwaarschrift moeten indienen bij verweerders. Dit is niet gebeurd.
Dehalve moet worden vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat het beroepschrift als bezwaarschrift dient te worden doorgezonden aan verweerders. Hun beslissing op bezwaar dienen verweerders alsnog voor te bereiden met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Awb.
2.4. Aangezien verweerders onder hun bestreden besluit hebben vermeld dat rechtstreeks beroep bij de Afdeling kon worden ingesteld, ziet de Afdeling aanleiding verweerders op de navolgende wijze te veroordelen in de proceskosten en tevens te gelasten dat verweerders het betaalde griffierecht vergoeden.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet?ontvankelijk;
II. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 1.420,00/€ 644,37, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (ƒ 450,00/€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002
234.