ECLI:NL:RVS:2002:AE1577
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- H. Troostwijk
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoeker na last tot uitzetting
In deze zaak gaat het om de beëindiging van verstrekkingen aan een asielzoeker, appellant, door de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Den Haag. De Commissie heeft op 31 maart 2000 besloten de verstrekkingen aan appellant met ingang van 1 april 2000 te beëindigen, omdat er een last tot uitzetting was gegeven. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 9 februari 2001 ongegrond verklaard. De president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft op 18 juni 2001 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld.
De Raad van State heeft de zaak op 19 maart 2002 ter zitting behandeld. Appellant was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.R. van der Linde, terwijl de Commissie werd vertegenwoordigd door mr. K.H. van Bolhuis. De Raad overweegt dat, ingevolge artikel 15 van de Regeling Opvang Asielzoekers, de opvang van een asielzoeker eindigt indien er een last tot uitzetting is gegeven. Dit was in het geval van appellant niet in geschil. De Raad stelt vast dat het beleid van de Commissie inhoudt dat verstrekkingen aan documentloze asielzoekers die Nederland moeten verlaten, niet worden beëindigd zolang zij volledige medewerking verlenen aan het verkrijgen van vervangende reisdocumenten.
De Raad concludeert dat de president terecht heeft geoordeeld dat appellant geen volledige medewerking verleende aan zijn terugkeer. De omstandigheid dat appellant na het beëindigingsbesluit bereidheid heeft getoond om mee te werken, biedt geen grond voor het hervatten van de verstrekkingen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.