ECLI:NL:RVS:2002:AE1595

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104085/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • R.J. Hoekstra
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en stankcirkel varkenshouderij

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2002 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Camping De Waaij" in Doornenburg, vastgesteld door de gemeenteraad van Bemmel. Appellant, handelend onder de naam "Camping De Waaij", heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Gelderland, die op 19 juni 2001 goedkeuring aan het bestemmingsplan had onthouden. De gemeenteraad had op 26 oktober 2000 het bestemmingsplan vastgesteld, dat voorziet in de uitbreiding van de camping met ruimte voor zowel seizoensplaatsen als kortstondig verblijf in tenten, caravans of campers. De uitbreiding omvatte ook een weide en een waterplas voor dagrecreatie.

De Afdeling heeft de zaak op 2 april 2002 behandeld. De appellanten betoogden dat de gedeputeerde staten ten onrechte goedkeuring hadden onthouden aan het bestemmingsplan, omdat de stankcirkel van een nabijgelegen varkenshouderij over de beoogde uitbreiding van de camping ligt. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad de bestemming "Recreatieve doeleinden" had toegekend aan de bestaande camping en de uitbreiding, maar dat de gedeputeerde staten in redelijkheid hadden kunnen stellen dat de camping als geheel als een object voor verblijfsrecreatie moet worden aangemerkt, wat gevolgen heeft voor de goedkeuring van het plan.

De Afdeling verklaarde de beroepen gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit van de gedeputeerde staten voor zover goedkeuring was onthouden aan het gedeelte van het plan dat op de plankaart was aangeduid als bestemmingsvlak IV. De Afdeling oordeelde dat de gedeputeerde staten niet in redelijkheid konden stellen dat het plan voor bestemmingsvlak IV in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De provincie Gelderland werd veroordeeld in de proceskosten van appellant sub 2 en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de goedkeuring van bestemmingsplannen, vooral in het licht van de invloed van nabijgelegen agrarische activiteiten op de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200104085/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Bemmel,
2. [appellant], handelend onder de naam “Camping De Waaij”, wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Bemmel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2000, het bestemmingsplan “Camping De Waaij” (Doornenburg) vastgesteld.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 19 juni 2001, nr. RE2000.106531, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 14 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2001, en appellant sub 2 bij brief van 5 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2001, beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 4 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 november 2001 hebben verweerders medegedeeld dat de beroepschriften hun geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door L.C. de Coninck, ambtenaar van de gemeente en appellant sub 2 in persoon en bijgestaan door
mr. H.A.M. Lamers en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Tevens is E.E.J. Buurman, vertegenwoordig door mr. S.J.R.M. Beusink, gemachtigde, als belanghebbende daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in uitbreiding in zuidelijke richting van de bestaande camping “De Waaij”, die gelegen is ten noordwesten van het dorp Doornenburg. De uitbreiding is bedoeld om naast de vaste seizoensplaatsen van voornamelijk stacaravans ook ruimte te bieden aan kortstondig verblijf in tenten, caravans of campers. In verband met de daarmee te verwachten behoefte aan recreatie-ruimte, voorziet het plan ook in een weide en een waterplas voor dagrecreatie.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten betogen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het bestemmingsplan, voor zover de stankcirkel van de varkenshouderij aan de [locatie] (hierna: de varkenshouderij) is gelegen over de beoogde uitbreiding van de camping. Appellanten wijzen erop dat het plan in een ruimtelijke zonering van de camping voorziet met een duidelijk herkenbare scheiding tussen verblijfs- en dagrecreatie. Deze zonering voldoet naar hun mening aan de brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 (hierna: de brochure). Het gedeelte van de camping dat bedoeld is voor dagrecreatie valt naar hun mening onder categorie II, nu in dat gedeelte niet zal worden overnacht.
2.4. De gemeenteraad heeft aan de bestaande camping de bestemming “Recreatieve doeleinden”, bestemmingsvlakken I en II toegekend en aan de uitbreiding, die in totaal 7 hectare beslaat, de bestemming “Recreatieve doeleinden”, bestemmingsvlakken III en IV. Ingevolge artikel 3.2.2. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden binnen de op de kaart aangegeven bestemmingsvlakken II en III uitsluitend bestemd voor:
1. het plaatsen en/of oprichten van en verblijven in kampeermiddelen;
2. het oprichten en verblijven in trekkershutten.
Ingevolge artikel 3.2.3. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden binnen het op de kaart aangegeven bestemmingsvlak IV uitsluitend bestemd voor:
1. het behoud en de ontwikkeling van aanwezige natuurwaarden;
2. recreatief medegebruik, met bijbehorende recreatieve voorzieningen, zulks uitsluitend voor zover het betreft de gronden die op de kaart zijn aangeduid als uitloopgebied.
Ingevolge artikel 3.3. van de planvoorschriften is het plaatsen van en verblijven in kampeermiddelen uitsluitend toegestaan in de bestemmingsvlakken II en III, met dien verstande dat uitsluitend in bestemmingsvlak II vaste standplaatsen aanwezig mogen zijn.
2.5. Verweerders hebben bij het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan, voor zover de stankcirkel van de varkenshouderij de op de plankaart aangegeven bestemmingsvlakken III en IV bestrijkt, omdat de camping met inbegrip van de uitbreiding één geheel is en dus in totaliteit als een categorie I-object moet worden beschouwd.
2.6. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit wat betreft de categorie-indeling niet in redelijkheid de brochure als uitgangspunt hebben kunnen nemen.
2.6.1. De brochure bevat een categorie-indeling van stankgevoelige objecten. Bij categorie I onder c staat vermeld ‘objecten voor verblijfsrecreatie (bungalowpark, camping, etc.)’ en bij categorie II onder c ‘objecten voor dagrecreatie (zwembaden, speeltuinen, etc.)’.
2.6.2. Nu het plan wat betreft bestemmingsvlak III voorziet in verblijfsrecreatie, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat in dat bestemmingsvlak, voor zover gelegen binnen de stankcirkel van de varkenshouderij, een goed verblijfsklimaat niet is te garanderen.
2.6.3. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft bestemmingsvlak III, voor zover gelegen binnen de stankcirkel van de varkenshouderij - gemeten vanaf de grens van het desbetreffende bouwperceel - in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan. De beroepen zijn, voor zover gericht tegen dit plandeel, ongegrond.
2.6.4. Wat betreft bestemmingsvlak IV is recreatief medegebruik toegestaan, maar ingevolge artikel 3.3. van de planvoorschriften is het plaatsen van en verblijven in kampeermiddelen verboden.
Nu bestemmingsvlak IV, gelet op de op de plankaart aangegeven zonering en gelet op de aard van de bebouwingsmogelijkheden en het toegestane gebruik, duidelijk kan worden onderscheiden van de andere bestemmingsvlakken, valt niet in te zien dat de gemeenteraad dit bestemmingsvlak niet in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een object voor dagrecreatie als bedoeld in categorie II onder c van de brochure. Het enkele feit dat zowel op het bestaande als op het nieuwe gedeelte van de camping, inclusief het gedeelte dat uitsluitend voor dagrecreatie bedoeld is, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing is, kan daaraan niet afdoen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het Besluit geen regels bevat omtrent de in acht te nemen afstand tot een varkenshouderij. Uit het voorgaande volgt dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de camping als geheel, dus inclusief bestemmingsvlak IV, als een object voor verblijfsrecreatie als bedoeld in categorie I onder c van de brochure moet worden aangemerkt.
2.6.5. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft bestemmingsvlak IV en voor zover dit vlak gelegen is binnen de stankcirkel van de varkenshouderij – gemeten vanaf de grens van het desbetreffende bouwperceel - in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring te onthouden aan het plan hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd.
2.7. Verweerders dienen op de na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 19 juni 2001, nr. RE2000.106531, voor zover goedkeuring is onthouden aan het gedeelte van het plan dat op de plankaart is aangeduid als bestemmingsvlak IV;
III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 750,00, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellant sub 2;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht (€ 204,00, elk afzonderlijk) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra, en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002
12.