ECLI:NL:RVS:2002:AE2089

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104182/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huursubsidie en terugvordering door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 29 juni 2001. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die op 27 maart 1998 de huursubsidie voor de periode van 1 juli 1995 tot 1 juli 1996 had vastgesteld op ƒ 0,00 en het ten onrechte betaalde bedrag van ƒ 1.920,00 terugvorderde. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Staatssecretaris ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 april 2002, waarbij de appellant in persoon verscheen en de Staatssecretaris vertegenwoordigd werd door twee ambtenaren. De Raad overwoog dat bij de vaststelling van de huursubsidie het geschat inkomen over het jaar 1995 leidend is, en niet het inkomen over de periode van september 1995 tot september 1996, zoals de appellant betoogde. De Raad bevestigde dat de Staatssecretaris de huursubsidie terecht op ƒ 0,00 had vastgesteld en het ten onrechte betaalde bedrag had teruggevorderd.

Daarnaast werd het beroep van de appellant op de vangnetbepaling verworpen, omdat deze bepaling pas op 1 juli 1998 in werking was getreden en niet van toepassing was op de aanvraag van de appellant. Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200104182/1.
Datum uitspraak: 1 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 29 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 1998 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de huursubsidie voor het tijdvak van 1 juli 1995 tot 1 juli 1996 nader vastgesteld op ƒ 0,00/€ 0,00 en het ten onrechte betaalde bedrag van ƒ 1.920,00/€ 871,26 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 juli 1998 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 1999 heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 juli 1998 vernietigd.
Bij besluit van 28 maart 2000 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 27 maart 1998 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 juni 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht van 31 juli 2001, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 31 juli 2001 en bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Dit faxbericht is aangehecht.
Bij brief van 21 december 2001 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2002, waar appellant in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bervoets en mr. R. Vrijman, beiden ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de vaststelling van de huursubsidie dient ingevolge artikel 10, vierde lid, onder a en b sub 2, van de Wet individuele huursubsidie (hierna: de Wet) in het onderhavige geval te worden uitgegaan van het geschat inkomen over het jaar 1995 en niet van het inkomen over de periode van september 1995 tot september 1996, zoals door appellant ook in hoger beroep is betoogd. Vast staat dat het overeenkomstig de Wet berekende inkomen van appellant over 1995 te hoog was om aanspraak te kunnen maken op huursubsidie. De rechtbank heeft mitsdien met juistheid overwogen, dat de staatssecretaris de huursubsidie terecht nader heeft vastgesteld op ƒ 0,00/€ 0,00 en het ten onrechte betaalde bedrag van ƒ 1.920,00/€ 871,26 van appellant heeft teruggevorderd.
Dat het door appellant berekende inkomen over de periode van september 1995 tot september 1996 aanvankelijk is opgevat als het geschatte inkomen over het jaar 1995 doet aan het voorgaande niet af.
2.2. Het beroep van appellant op de toepassing van de zogenoemde vangnetbepaling kan niet slagen. De huursubsidieaanvraag betrof het tijdvak 1 juli 1995 tot 1 juli 1996. Artikel 26b van de Huursubsidiewet, waarin de bijzondere bijdrage in de huurlasten is geregeld, is eerst op 1 juli 1998 in werking getreden en is niet van toepassing op de aanvraag als hiervoor bedoeld.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2002
195-209.