ECLI:NL:RVS:2002:AE2397

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104617/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om de titel ingenieur te mogen voeren op basis van buitenlands certificaat

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verzocht om de titel ingenieur (ir.) te mogen voeren op basis van een certificaat van de American Society of Quality (ASQ). De Informatie Beheer Groep (IBG) heeft dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak is bevestigd. De appellant heeft zijn verzoek ingediend op grond van artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), waarin staat dat de IBG kan toestaan dat iemand met een buitenlandse titel in Nederland een andere titel mag voeren, mits de opleiding gelijkwaardig is aan een Nederlandse opleiding.

De IBG heeft in haar besluit aangegeven dat het aan appellant verleende certificaat niet te vergelijken is met een diploma van een instelling voor hoger onderwijs, omdat de ASQ geen dergelijke instelling is. De rechtbank heeft de afwijzing van de IBG in stand gehouden, en het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is overwogen dat de IBG in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Raad van State, waarbij de beslissing in naam der Koningin is genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2002.

Uitspraak

200104617/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 8 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Informatie Beheer Groep te Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 1999 heeft de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) het verzoek van appellant om de titel ingenieur (afgekort tot ir.) te mogen voeren afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2000 heeft de IBG het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Afdeling diplomawaardering en onderwijsvergelijking van de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs Nuffic (hierna: Nuffic) van 16 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 augustus 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 november 2001 heeft de IBG een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellant in persoon en de IBG, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 15 september 1999 heeft appellant verzocht om op grond van artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) de titel ingenieur, afgekort tot ir., te mogen voeren op grond van het door de American Society of Quality te Milwaukee, Wisconsin in de Verenigde Staten (verder: ASQ) verleende certificaat als "Certified Quality Engineer", (hierna: het certificaat). Bij het bij de rechtbank bestreden besluit heeft de IBG de afwijzing van dit verzoek gehandhaafd.
2.2. Op grond van artikel 7.23, derde lid, van de WHW, voor zover hier relevant, kan de IBG aan degene die op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een titel heeft verkregen, toestaan in de plaats van die titel in Nederland een van de titels genoemd in artikel 7.20 te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere titel is verkregen, naar het oordeel van de IBG ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
2.3. Gelet op de formulering van artikel 7.23, derde lid, van de WHW moet worden geoordeeld dat de IBG een zekere beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of de in het buitenland gevolgde opleiding ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
2.4. Aan appellant is een certificaat verleend door de ASQ. De ASQ is geen instelling van hoger onderwijs binnen het Amerikaanse onderwijsbestel. Blijkens het verslag van de hoorzitting van verweerster op 26 januari 2000, heeft appellant dit erkend. Reeds hierom is het aan appellant verleende certificaat niet te vergelijken met een examen als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, van de WHW en kon de IBG weigeren om aan appellant toe te staan om de titel van ingenieur te voeren.
2.5. Op grond van het door Nuffic op 26 januari 2000 uitgebrachte advies is verweerster in de beslissing op bezwaar tot het oordeel gekomen dat het certificaat een beroepskwalificatie en geen diploma is en dat het volgen van een opleiding voorafgaande aan het behalen van het certificaat niet is vereist.
Met de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerster bij het nemen van haar besluit van dit advies had behoren af te wijken.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de Informatie Beheer Groep in redelijkheid heeft kunnen besluiten appellant geen toestemming te verlenen tot het voeren van de titel ir..
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
195-209.