ECLI:NL:RVS:2002:AE2411

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102745/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor vleesvarkensstal geweigerd door burgemeester en wethouders van Moordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vennootschap onder firma tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Moordrecht om een bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van een vleesvarkensstal. De burgemeester en wethouders hebben op 20 mei 1999 besloten de bouwvergunning te weigeren, waarna het bezwaar van de vennootschap op 25 oktober 1999 ongegrond werd verklaard. De vennootschap heeft vervolgens beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die op 11 april 2001 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 26 maart 2002 ter zitting werd behandeld.

De Raad van State overweegt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", dat de bestemming "Agrarische doeleinden" met nadere aanduiding "Aw (weidegebied)" heeft. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, aangezien de gronden uitsluitend bestemd zijn voor (melk-)veehouderij ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het overgangsrecht niet van toepassing is op het bouwplan, en dat de verlening van een vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet aan de orde is, omdat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor de anticipatieprocedure.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 8 mei 2002.

Uitspraak

200102745/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vennootschap onder firma […], waarvan de enige vennoten zijn [vennoten], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 april 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Moordrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders van Moordrecht (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een vleesvarkensstal op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 25 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor der behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 27 september 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 april 2001, verzonden op 19 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, gemachtigde, is verschenen. Burgemeester en wethouders zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een vleesvarkensstal naast en verbonden met een op het perceel reeds aanwezige vleesvarkensstal.
2.2. Op het betrokken perceel rust krachtens het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” de bestemming “Agrarische doeleinden” met nadere aanduiding “Aw (weidegebied)”. Deze gronden zijn ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften bestemd voor de (melk-)veehouderij ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken - geen gebouwen zijnde - ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder 29, van de planvoorschriften wordt onder een (melk-)veehouderij verstaan: een volwaardig bedrijf, dat onder gebruikmaking van bij het bedrijf behorend grasland en vee uitsluitend of in overwegende mate is gericht op de productie van melk en zuivel. Tevens wordt daaronder verstaan het houden van mest- en fokvee, mits dit een ondergeschikt bedrijfsonderdeel is.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder 30, van genoemde voorschriften wordt onder een grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan: een volwaardig en doelmatig agrarisch bedrijf, dat geheel of in overwegende mate afhankelijk is van producerend vermogen van bij dat bedrijf behorende gronden.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 3 van de planvoorschriften. De rechtbank heeft voorts terecht - met een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 15 november 1999, AB 2000, 87 - geoordeeld dat indien het bestaande gebruik op grond van het overgangsrecht is toegestaan, dit niet betekent dat het bouwen ten dienste van dat gebruik is toegestaan. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen is niet van toepassing op het onderhavige bouwplan; appellants beroep op de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2000, AB 2000, 252, baat hem niet.
2.4. Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet aan de orde is nu ten tijde van het besluit op bezwaar niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de anticipatieprocedure.
2.5. Het hoger beroep is dan ook ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
17-412.