200200005/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 21 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders van Roermond het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan van het bestemmingsplan Musschenberg" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 13 november 2001, kenmerk 2001/49563, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 27 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2002, appellant sub 2 bij brief van 27 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2002, appellant sub 3 bij brief van 27 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2002, en appellant sub 4 bij brief van 7 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2002, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], en [appellant sub 3], allen vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Hilkens, advocaat te Echt,
[appellant sub 4], in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door
drs. C.J.H. Maes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn verschenen burgemeester en wethouders van Roermond, vertegenwoordigd door J.E. Leenders, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming “Woondoeleinden III” en “Gemengde Doeleinden II” uit het bestemmingsplan "Musschenberg" en voorziet in woningbouw en de mogelijkheid voor het vestigen van bedrijven en/of kantoren.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen in beroep dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het uitwerkingsplan voor zover dit voorziet in de mogelijkheid van woningbouw op de gronden voor hun woningen. Zij stellen dat burgemeester en wethouders hebben gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hiertoe voeren zij aan dat zij hun woningen hebben gekocht op basis van een stedenbouwkundig plan van de gemeente. Hierin is een groenvoorziening gepland op de gronden voor hun woningen terwijl het uitwerkingsplan voorziet in woningbouw op deze plaats. Voorts stellen zij dat medewerkers van de gemeente Roermond aan de kopersvereniging hebben bevestigd dat overeenkomstig het stedenbouwkundig plan een groenvoorziening zou komen te liggen tegenover hun woningen. [appellant sub 1], [appellant sub 2],
[appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen.
Verder stelt [appellant sub 4] dat onvoldoende is gemotiveerd welke stedenbouwkundige uitgangspunten aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Onder andere is het [appellant sub 4] niet duidelijk waarom het accent wordt gelegd op de kwaliteit van de bebouwing in plaats van op groenvoorzieningen.
2.3. Burgemeester en wethouders stellen dat het uitwerkingsplan voldoet aan de daaraan gestelde uitwerkingsregels. Zij zijn van mening dat appellanten geen rechten kunnen ontlenen aan het stedenbouwkundig plan aangezien dit niet juridisch bindend is. De ligging van de groenvoorzieningen binnen de bestemming “Woondoeleinden III” wordt pas duidelijk bij het uitwerkingsplan, aldus burgemeester en wethouders. Zij stellen dat het uitwerkingsgebied uit twee deelgebieden bestaat, het zogenoemde mozaïek en de zogenoemde driehoek. Burgemeester en wethouders hebben ervoor gekozen binnen de driehoek het accent te leggen op groenvoorzieningen en binnen het mozaïek op de kwaliteit van de bebouwing omdat dit aansluit op de stedenbouwkundige opzet van de gebieden, aldus burgemeester en wethouders.
2.4. Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingebrachte zienswijzen.
2.5. Ingevolge artikel 11, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij deze bevoegdheid zelf heeft voorbehouden, burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moeten uitwerken.
2.5.1. Op de plankaart van het moederplan is het perceel tegenover de woningen van appellanten aangewezen als "Woondoeleinden III". Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften van het moederplan moeten burgemeester en wethouders deze bestemming uitwerken met het oog op de algehele inrichting van het gebied voor:
- wonen met in begrip van praktijkruimten en aan huis gebonden beroep;
- woondoeleinden in de vorm van woonwagenstandplaatsen;
- openbare ruimten waaronder begrepen wegverhardingen, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.
2.5.2. Gesteld noch gebleken is dat de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan niet in acht zijn genomen.
2.5.3. Het uitwerkingsgebied bestaat uit twee deelgebieden. Elk deelgebied is stedenbouwkundig verschillend van opzet. Het eerste deelgebied wordt begrensd door de Aleide de Gasparistraat, de Willem Dreesstraat, de Evenkamp en de Jo Calsstraat. Dit gebied wordt het mozaïek genoemd en vormt een versterking van het woongebied Roer-Zuid. Het accent ligt hierbij op de kwaliteit van de bebouwing. De woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en de gronden voor hun woningen behoren tot het mozaïek. Het tweede deelgebied wordt gevormd door de Mussenberg/Veestraat, de Willem Dreesstraat, de Aleide de Gasparistraat en de Jo Calsstraat/Charles de Gaullestraat. Dit gebied wordt de driehoek genoemd en heeft als kenmerk gesloten bebouwing, afgewisseld met open ruimten. Het accent in de driehoek ligt op de groenvoorzieningen. De genoemde beleidsuitgangspunten komen de Afdeling niet onredelijk voor. Verweerders hebben hierbij meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang dat is gediend bij de versterking van het woongebied Roer-Zuid dan aan de belangen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4].
2.5.4. In het kader van het bovenstaande overweegt de Afdeling dat in het stedenbouwkundig plan beleidsuitspraken zijn opgenomen die een indicatie geven van het te voeren ruimtelijk beleid. Burgemeester en wethouders zijn hieraan bij de vaststelling van een uitwerkingsplan in beginsel niet gebonden. Verweerders behoefden in dit geval bij het nemen van hun besluit geen overwegende betekenis toe te kennen aan het stedenbouwkundig plan.
2.5.5. Wat betreft de door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gestelde toezeggingen van medewerkers van de gemeente overweegt de Afdeling als volgt. Verweerders zijn bij het nemen van het thans aan de orde zijnde besluit inzake goedkeuring van het plan, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden aan gestelde toezeggingen van gemeentewege. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerders door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt. De Afdeling is overigens niet gebleken dat door het daartoe bevoegde orgaan, burgemeester en wethouders, in dit verband in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt.
2.6. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat, hoewel het uitwerkingsplan past binnen de regels van het bestemmingsplan, verweerders het uitwerkingsplan in zoverre niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002