ECLI:NL:RVS:2002:AE2553

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102007/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van De Bilt inzake kapvergunning voor eik

Op 15 mei 2002 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in een hoger beroep tegen een besluit van burgemeester en wethouders van De Bilt. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die het niet eens was met de eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 5 maart 2001. Deze rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van de burgemeester en wethouders vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De appellant had een kapvergunning aangevraagd voor het weghakken van wortels van een eik op zijn perceel, maar de burgemeester en wethouders hadden deze vergunning onder bepaalde voorschriften verleend.

De Raad van State behandelde de zaak op 16 april 2002, waar de appellant in persoon verscheen, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd werden door ambtenaren van de gemeente. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing was gekomen en dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangevoerd die de zaak in een ander licht zouden kunnen plaatsen. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2002, waarbij de beslissing werd genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200102007/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 5 maart 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van De Bilt.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders van De Bilt (hierna: burgemeester en wethouders) appellant een kapvergunning onder voorschriften verleend voor het weghakken van wortels van een eik op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 26 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de voorschriften in die zin, dat de bemestingsmaatregelen in de maand februari of maart 1999 en de snoeimaatregelen in de periode eind juni tot
augustus 1999 dienen te worden uitgevoerd. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaar- en beroepschriften van 17 november 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2001, verzonden op 7 maart 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 16 juli 2001. Deze faxberichten zijn aangehecht.
Bij brief van 6 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E.J. van Baardewijk en A.M.A. Hillen, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen.
2.2. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Boot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002
202.