ECLI:NL:RVS:2002:AE2596

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200929/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing asielaanvraag door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 8 februari 2002 haar beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaarde. De Staatssecretaris had op 22 januari 2002 besloten om de aanvraag van appellante voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen. Appellante stelde dat de afwijzing niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 48 proces-uren had plaatsgevonden, wat volgens haar een schending van de Vreemdelingenwet 2000 inhield.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 maart 2002 behandeld. De rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat de Staatssecretaris op goede gronden had geoordeeld dat de asielaanvraag kon worden afgewezen. Echter, de Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de afwijzing niet binnen de gestelde termijn was gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de grieven van appellante gegrond waren.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris gegrond. De Afdeling oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag niet opnieuw beoordeeld hoeft te worden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep € 966,00 aan kosten had gemaakt. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 april 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200200929/1.
Datum uitspraak: 12 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 8 februari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde te tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft de staatssecretaris betoogd dat de door appellante aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen aanspraak, nu zij in hoger beroep geen grieven heeft ontwikkeld tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat haar asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kon worden afgewezen.
Dat betoog faalt, reeds omdat het berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Naar de rechtbank uitdrukkelijk heeft overwogen, was voor haar tussen partijen slechts in geschil of de staatssecretaris de aanvraag binnen 48 proces-uren heeft afgewezen. Tot dat geschil blijven de overwegingen in rubriek 2.4 van haar uitspraak ook beperkt. De slotsom in rubriek 2.5 moet derhalve in dat licht worden begrepen.
2.2. In de grieven I en III, in onderlinge samenhang bezien, is kennelijk beoogd te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag weliswaar met toepassing van artikel 3.117, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) is afgewezen, doch dat dit niet binnen 48 proces-uren is gebeurd.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2002 in zaak nr. 200200319/1 [redactie: LJN url('AE1157',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=32875)], ter voorlichting van partijen in afschrift aangehecht), brengt het voornemen van de staatssecretaris om een aanvraag binnen het aanmeldcentrum af te handelen, diens verantwoordelijkheid voor het afronden van het onderzoek en de daarop gebaseerde besluitvorming binnen de bij het Vb 2000 gestelde termijn van 48 proces-uren met zich. Hierbij past niet dat de staatssecretaris gedurende relatief lange periodes passief wacht op een voor de zorgvuldige behandeling van de aanvraag noodzakelijk geachte bijdrage van de zijde van de vreemdeling, onder het zogenoemde stilzetten van de klok.
2.2.2. Het onderzoek naar de aanvraag van appellante is op 17 januari 2002 om 8:45 aangevangen. De staatssecretaris heeft in de stukken noch ter zitting van de rechtbank gemotiveerd uiteengezet, waarom de uren die zijn verstreken met het wachten op het moment, waarop de rechtshulpverlener appellante kon bijstaan bij de voorbereiding van het nader gehoor en het formuleren van een zienswijze, redelijkerwijs niet beschikbaar waren voor het onderzoek naar de aanvraag. Gesteld noch gebleken is dat de staatssecretaris zich op enig moment op de hoogte heeft gesteld van de oorzaken van dit oponthoud en heeft nagegaan of en op welke wijze het onderzoek weer op gang kon worden gebracht.
2.2.3. Zoals de Afdeling in eerdervermelde uitspraak evenzeer heeft overwogen, vormt de omstandigheid dat aan bepaalde delen van het onderzoek meer tijd wordt besteed dan daarvoor in de regelgeving is voorzien, op zichzelf in beginsel geen grond om de daarmee gemoeide uren niet aan te merken als proces-uren.
2.2.4. De staatssecretaris heeft in de stukken noch ter zitting bij de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet dat en waarom welke van de door appellante gebruikte uren, voorzover die uitkwamen boven het in de Vreemdelingencirculaire 2000 gegunde aantal van twee proces-uren voor de voorbespreking van het nader gehoor en de in artikel 3.117, tweede lid, van het Vb 2000, gegunde drie proces-uren voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
2.2.5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanknopingspunten had voor het oordeel dat de gevolgen van het oponthoud de staatssecretaris niet zijn toe te rekenen. Geoordeeld moet worden dat de afwijzende beschikking, uitgereikt op 22 januari 2002 om 16:25 uur, niet binnen 48 proces-uren is uitgereikt. Derhalve treffen de grieven doel.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Grief II behoeft derhalve geen bespreking.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 22 januari 2002 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens schending van artikel 3.111, eerste lid, en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
2.4. De staatssecretaris heeft de Afdeling ter zitting verzocht om, indien zij de aangevallen uitspraak en het besluit van 22 januari 2002 zou vernietigen, toepassing te geven aan de bevoegdheid voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
2.4.1. Voor toepassing van die bepaling is slechts plaats indien na vernietiging van een besluit nog slechts één besluit rechtens mogelijk is en wel dat, waartoe het vernietigde besluit strekt.
2.4.2. In het besluit van 22 januari 2002 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat te overwegen of appellante in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden, omdat geen geloof wordt gehecht aan de gestelde identiteit en herkomst van appellante, noch aan haar asielrelaas.
Gelet op de wijze waarop de staatssecretaris dit standpunt in het vernietigde besluit heeft onderbouwd en op de aan dat besluit ten grondslag gelegde stukken, is de Afdeling van oordeel dat verdere behandeling van de aanvraag van appellante in een onderzoekscentrum er niet toe kan leiden dat een ander besluit zal worden genomen dan dat waartoe het vernietigde besluit strekt.
2.4.3. De Afdeling ziet derhalve grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen van 8 februari 2002 in zaak nr. AWB 02/6167;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 22 januari 2002, kenmerk 0201.17.8007;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk De ambtenaar van Staat is
Voorzitter verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2002
43-359.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,