Raad
van State
200201180/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[6 appellanten],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 januari 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluiten van 6 juni 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aanvragen van appellanten om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 januari 2002, verzonden op 30 januari 2002, heeft de rechtbank te ’s- Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 maart 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3. Hetgeen appellanten onder punt 4 van het hoger-beroepschrift ter zake van het door de staatssecretaris gevoerde traumatabeleid naar voren brengen, is niet bij de rechtbank naar voren gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000. Onder punt 7 wordt niet de grond aangegeven waarop appellanten zich niet met het aangevallen onderdeel van de uitspraak kunnen verenigen. Deze punten vormen dan ook geen grieven in de zin van voormeld artikel.
2.1. Met grief 2 bestrijden appellanten het oordeel van de rechtbank dat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, onder meer met betrekking tot de vraag of het nu de zwager of schoonzuster van appellant was die op een gegeven moment met een bebloed gezicht thuis kwam. Appellanten hebben voor deze tegenstrijdigheid in de reactie op de nadere gehoren van 3 augustus 2000 een verklaring gegeven, die de staatssecretaris en de rechtbank niet hebben betrokken bij hun oordeel omtrent de asielrelazen van appellanten. Hoewel appellanten deze grief dus niet zonder grond aanvoeren, kan deze niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, omdat zij geen afdoende verklaring hebben gegeven voor de overige in het bestreden besluit aan hen tegengeworpen tegenstrijdigheden in hun asielrelazen.
2.2. In grief 3 klagen appellanten dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat zij geen documenten hebben overgelegd waaruit hun afkomst kan blijken en dat zulks afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van hun asielrelazen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, hebben appellanten reeds bij aanvang van de procedure een geboorteakte overgelegd waaruit - onder meer - de gemengde afkomst van appellante kan blijken, zodat deze grief terecht wordt aangevoerd. Deze grief leidt echter evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de staatssecretaris het oordeel dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de asielrelazen ook heeft doen steunen op het ontbreken van reisdocumenten, op de vage verklaringen van appellanten over hun reisroute en op hun tegenstrijdige verklaringen onder meer over hun verblijf in Sjamache. Niet geoordeeld kan derhalve worden dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot dat oordeel is kunnen komen.
2.3. Hetgeen appellanten in hun andere grieven naar voren brengen kan ook niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat deze grieven geen vragen opwerpen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 met dat oordeel volstaan.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Frenkel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,