200104465/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28 juni 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Bij besluit van 17 augustus 1999 heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) ontheffing verleend aan [ontheffinghouder] op grond van het besluit van het dagelijks bestuur van 25 maart 1997, nr. DB 97/49, van het verbod om ligplaats in te nemen met een woonschip op de Vecht aan de [locatie] te [plaats] en een ontheffing verleend op grond van de keur van het Hoogheemraadschap en de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 van het verbod tot het maken en behouden van werken langs de Vecht te [plaats].
Bij besluit van 29 december 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Bezwarencommissie van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 18 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2001, verzonden op 13 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 december 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Schepel, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en C.A.A. de Klerk en [ontheffinghouder], in persoon, bijgestaan door mr. E.D. Drok, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft, samengevat, geoordeeld dat de door appellant gestelde belangen in het kader van de Wet milieubeheer en het restauratieplan van de Vecht terecht niet bij de beslissing op bezwaar zijn betrokken en dat niet is gebleken, dat het dagelijks bestuur niet conform het gevoerde beleid voor het verlenen van ontheffingen heeft besloten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld, dat de hoorplicht bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de ontheffing niet is geschonden.
2.2. Appellant voert in hoger beroep aan, dat de rechtbank heeft veronachtzaamd dat het dagelijks bestuur de aanvraag tot ontheffing ook had moeten toetsen aan het restauratieplan van de Vecht en het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1993” van de gemeente Muiden.
Vervolgens stelt appellant in het hoger beroepschrift, dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het schenden van het in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde beginsel van de hoorplicht.
2.3. Ter zitting is gebleken, dat appellant hetgeen in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het schenden van de hoorplicht niet langer handhaaft.
2.4. De stelling van appellant dat het dagelijks bestuur bij zijn beslissing heeft verzuimd te toetsen aan het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1993” van de gemeente Muiden kan niet worden aanvaard. Hierbij moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat het dagelijks bestuur geen rechtsplicht had dat bestemmingsplan bij zijn overwegingen te betrekken. Voorts is gebleken dat burgemeester en wethouders van Muiden bereid zijn toestemming te geven voor de vervanging van het woonschip en de ligplaats daarvan in de komende herziening van het bestemmingsplan mee te nemen.
2.5. Het restauratieplan van de Vecht is door de betrokken instanties, waaronder ook het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, overeengekomen als richtsnoer bij de formulering van nieuw beleid. Daarmee is gegeven dat een rechtstreeks beroep op dit plan niet op kan gaan. Een beroep als thans gedaan zou wellicht kunnen slagen nadat het hoogheemraadschap nieuw beleid heeft vastgesteld dat op dat plan is gebaseerd, maar daarvan is thans nog geen sprake. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel, dat de door appellant gestelde in dat plan bedoelde belangen met recht niet bij de beslissing op bezwaar zijn betrokken en dat dus niet is gebleken dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot de beslissing op bezwaar heeft kunnen komen.
2.6. Uit het vorenstaande volgt, dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002