ECLI:NL:RVS:2002:AE2772

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104465/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontheffing voor ligplaats met woonschip op de Vecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 28 juni 2001 een eerder besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht ongegrond verklaarde. Het dagelijks bestuur had op 17 augustus 1999 ontheffing verleend aan een ontheffinghouder voor het innemen van een ligplaats met een woonschip op de Vecht. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn belangen in het kader van de Wet milieubeheer en het restauratieplan van de Vecht. Hij voerde aan dat het dagelijks bestuur de aanvraag tot ontheffing had moeten toetsen aan het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1993" van de gemeente Muiden en dat de hoorplicht was geschonden.

De Raad van State heeft de zaak op 15 maart 2002 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting trok appellant zijn eerdere stelling over de hoorplicht in, maar bleef bij zijn standpunt dat het dagelijks bestuur niet correct had gehandeld door het bestemmingsplan niet te betrekken. De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur geen verplichting had om het bestemmingsplan in zijn overwegingen te betrekken en dat de burgemeester en wethouders van Muiden bereid waren toestemming te geven voor de vervanging van het woonschip. De Raad van State concludeerde dat het restauratieplan van de Vecht niet als een rechtvaardiging voor het beroep kon worden ingeroepen, omdat er nog geen nieuw beleid was vastgesteld dat op dat plan was gebaseerd.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200104465/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 1999 heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) ontheffing verleend aan [ontheffinghouder] op grond van het besluit van het dagelijks bestuur van 25 maart 1997, nr. DB 97/49, van het verbod om ligplaats in te nemen met een woonschip op de Vecht aan de [locatie] te [plaats] en een ontheffing verleend op grond van de keur van het Hoogheemraadschap en de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 van het verbod tot het maken en behouden van werken langs de Vecht te [plaats].
Bij besluit van 29 december 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Bezwarencommissie van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 18 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2001, verzonden op 13 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 december 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Schepel, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en C.A.A. de Klerk en [ontheffinghouder], in persoon, bijgestaan door mr. E.D. Drok, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft, samengevat, geoordeeld dat de door appellant gestelde belangen in het kader van de Wet milieubeheer en het restauratieplan van de Vecht terecht niet bij de beslissing op bezwaar zijn betrokken en dat niet is gebleken, dat het dagelijks bestuur niet conform het gevoerde beleid voor het verlenen van ontheffingen heeft besloten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld, dat de hoorplicht bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de ontheffing niet is geschonden.
2.2. Appellant voert in hoger beroep aan, dat de rechtbank heeft veronachtzaamd dat het dagelijks bestuur de aanvraag tot ontheffing ook had moeten toetsen aan het restauratieplan van de Vecht en het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1993” van de gemeente Muiden.
Vervolgens stelt appellant in het hoger beroepschrift, dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het schenden van het in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde beginsel van de hoorplicht.
2.3. Ter zitting is gebleken, dat appellant hetgeen in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het schenden van de hoorplicht niet langer handhaaft.
2.4. De stelling van appellant dat het dagelijks bestuur bij zijn beslissing heeft verzuimd te toetsen aan het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1993” van de gemeente Muiden kan niet worden aanvaard. Hierbij moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat het dagelijks bestuur geen rechtsplicht had dat bestemmingsplan bij zijn overwegingen te betrekken. Voorts is gebleken dat burgemeester en wethouders van Muiden bereid zijn toestemming te geven voor de vervanging van het woonschip en de ligplaats daarvan in de komende herziening van het bestemmingsplan mee te nemen.
2.5. Het restauratieplan van de Vecht is door de betrokken instanties, waaronder ook het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, overeengekomen als richtsnoer bij de formulering van nieuw beleid. Daarmee is gegeven dat een rechtstreeks beroep op dit plan niet op kan gaan. Een beroep als thans gedaan zou wellicht kunnen slagen nadat het hoogheemraadschap nieuw beleid heeft vastgesteld dat op dat plan is gebaseerd, maar daarvan is thans nog geen sprake. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel, dat de door appellant gestelde in dat plan bedoelde belangen met recht niet bij de beslissing op bezwaar zijn betrokken en dat dus niet is gebleken dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot de beslissing op bezwaar heeft kunnen komen.
2.6. Uit het vorenstaande volgt, dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
66-420.