ECLI:NL:RVS:2002:AE2773

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100958/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.R. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening revisievergunning voor vleesvarkenshouderij in Ravenstein

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door appellanten tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Ravenstein, waarbij een revisievergunning is verleend voor een vleesvarkenshouderij. De vergunning, verleend op 9 januari 2001, betreft het houden van 1.083 vleesvarkens in een Groen Label-stal. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met name tegen de weigering om twee voedersilo's te verplaatsen. De zaak is behandeld op 2 mei 2002, waarbij de verweerders vertegenwoordigd waren door B.G.A. Velthausz. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van appellanten beoordeeld, waaronder de stelling dat de vergunning niet in het belang van het milieu kan worden geweigerd en dat de stankhinder niet voldoende is beoordeeld. De Afdeling concludeert dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is, omdat appellanten geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder wordt vastgesteld dat de vergunning kan worden verleend, omdat de nadelige gevolgen voor het milieu door het stellen van voorschriften kunnen worden beperkt. De Afdeling oordeelt dat de situatie ten opzichte van de vigerende vergunning is verbeterd en dat de geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk voor de grond betreffende de opvulling van het veebestand en ongegrond voor de overige gronden.

Uitspraak

200100958/2.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Ravenstein,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2001, kenmerk 37INLOI, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een vleesvarkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 16 januari 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 juni 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 27 februari 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door B.G.A. Velthausz, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning ziet op het houden van 1.083 vleesvarkens in Groen Label-stal BB 96.04.035V1. De gevraagde vergunning is geweigerd voor de verplaatsing van twee voedersilo’s naar de voorkant van de stal.
Op 26 februari 1991 is krachtens de Hinderwet een revisievergunning verleend.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben de grond dat opvulling van het veebestand op grond van het door appellanten bedoelde voornemen tot reparatie van de Interimwet ammoniak en veehouderij niet meer is toegestaan, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
Ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag bij de verlening van een revisievergunning de rechten die de vergunninghouder aan de eerder verleende vergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de wet.
2.4. Appellanten voeren aan dat de aanwezigheid van de inrichting de toekomstige woningbouw in de gemeente Ravenstein zal belemmeren. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en treft reeds om die reden geen doel.
2.5. Appellanten stellen stankhinder van de inrichting te ondervinden. Zij staan op het standpunt dat hun woningen ten onrechte zijn ingedeeld in categorie III van de brochure Veehouderij en Hinderwet (hierna: de brochure). Bovendien zijn zij van mening dat de verouderde vergunning uit 1991 bij de beoordeling niet tot uitgangspunt kan dienen, aangezien bij de verlening hiervan niet aan de minimumafstand ten opzichte van de woningen is voldaan. Voorts achten zij het onjuist dat de woning aan de [locatie] niet in de beoordeling is betrokken.
2.5.1. Verweerders betogen dat de situatie ten opzichte van de vigerende vergunning is verbeterd en dat de woning gelegen op het perceel [locatie] niet beschermenswaardig is, omdat deze woning zich binnen hetzelfde bouwblok als de inrichting bevindt.
2.5.2. Verweerders hebben bij de beoordeling van de stankhinder vanwege de veehouderij de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 (hierna: de Richtlijn) tot uitgangspunt genomen. Verder hebben zij het onderdeel over de functieverandering uit paragraaf 2, subparagraaf 2.2, onderdeel 6, derde alinea, van de Richtlijn toegepast. Met betrekking tot de categorie-indeling hebben zij de brochure gehanteerd.
2.5.3. Met betrekking tot de woningen [locaties] stelt de Afdeling vast dat het gaat om enkele niet-agrarische woningen in het buitengebied, zodat verweerders deze op goede gronden hebben ingedeeld in categorie III van de brochure.
Onbetwist is dat niet aan de op grond van de Richtlijn vereiste afstand van 121 meter tot voornoemde woningen wordt voldaan. De afstand tot de dichtstbijgelegen woning [locatie A] is slechts 62 meter.
Eveneens staat vast dat de onderliggende vergunning uit 1991 onherroepelijk is, zodat de Afdeling in hetgeen appellanten hieromtrent hebben aangevoerd geen aanleiding ziet om wat betreft de omvang van de bestaande rechten niet van deze vergunning uit te gaan. De bestaande rechten voor het houden van vleesvarkens komen overeen met 788 mestvarkeneenheden.
Het veebestand dat op grond van de bij het bestreden besluit verleende vergunning mag worden gehouden, komt overeen met 773,6 mestvarkeneenheden. Het aantal mestvarkeneenheden neemt derhalve ten opzichte van de onderliggende vergunning af, terwijl de stelling van verweerders dat de afstand tussen het emissiepunt van de varkenshouderij en de stankgevoelige objecten gelijk blijft of zelfs toeneemt, niet wordt betwist. Gelet hierop hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie uit een oogpunt van stankhinder niet zodanig is, dat met toepassing van artikel 8.4 in samenhang met afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer de aan de vergunning verbonden voorschriften zouden moeten worden aangescherpt dan wel de vergunning geheel of gedeeltelijk zou moeten worden geweigerd.
Wat het bezwaar betreft dat verweerders geen rekening hebben gehouden met de woning gelegen op het perceel [locatie] wordt het volgende overwogen.
De Richtlijn kent als uitgangspunt dat een woning die in hetzelfde bouwblok is gelegen als een veehouderij, ingeval van opsplitsing van die veehouderij geen beschermenswaardig object is, tenzij er sprake is van een aanmerkelijke uitbreiding van de veehouderij die in redelijkheid voor de gebruiker van die woning niet voorzienbaar was.
Gebleken is dat vergunninghouder in 1993 de varkenshouderij met de daarbij behorende bedrijfswoning heeft gekocht en vervolgens deze bedrijfswoning heeft doorverkocht en geleverd aan een particulier. Vaststaat dat deze voormalige bedrijfswoning zich binnen hetzelfde bouwblok als de inrichting bevindt. Uit het voorgaande is gebleken dat ten opzichte van de onderliggende vergunning het aantal mestvarkeneenheden afneemt. Gelet hierop is er geen sprake van een aanmerkelijke uitbreiding van de varkenshouderij en hebben verweerders zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan deze woning geen bescherming toekomt tegen de van de inrichting te duchten stankhinder.
2.6. Appellanten betogen dat de geluidgrenswaarden bij hun woningen zullen worden overschreden omdat bij de berekeningen geen rekening is gehouden met de windrichting.
2.6.1. Blijkens het deskundigenbericht is, in tegenstelling tot hetgeen appellanten menen, bij de bepaling van de geluidbelasting ter plaatse van de woningen van derden rekening gehouden met de gemiddelde windrichting van het Nederlandse klimaat.
Uit het in opdracht van verweerders door het regionaal milieubedrijf uitgevoerd akoestisch onderzoek en het deskundigenbericht is tevens gebleken dat aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan, nu de verplaatsing van twee voedersilo’s naar de zuidkant van de stal bij het bestreden besluit is geweigerd. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te komen tot een ander oordeel.
2.7. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de grond betreft dat opvulling van het veebestand op grond van het door appellanten bedoelde voornemen tot reparatie van de Interimwet ammoniak en veehouderij niet meer is toegestaan;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Weele
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
152-324.