ECLI:NL:RVS:2002:AE2794
Raad van State
- Hoger beroep
- C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
- P.M.M. de Leeuw-van Zanten
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen schrapping van coffeeshop van de lijst van gedoogde inrichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 12 oktober 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De zaak betreft de maatregel die door de burgemeester van Amsterdam is opgelegd, waarbij de coffeeshop 'Reefer' van appellante voor een periode van één week van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd is geschrapt. Dit besluit werd genomen naar aanleiding van de verkoop van softdrugs aan een minderjarige in de coffeeshop. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 juli 2001.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde verkoop van softdrugs aan een minderjarige. Zij betoogde dat de maatregel een punitief karakter heeft en dat er strenge eisen aan de bewijsvoering moeten worden gesteld, zoals vastgelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Appellante stelde dat de enige getuige, H., een onjuiste verklaring had afgelegd en dat er geen ander bewijs was om de verkoop te onderbouwen.
De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de president van de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de minderjarigheid van getuige H. voldoende was aangetoond. Het bewijs voor de verkoop van softdrugs was niet alleen gebaseerd op de verklaring van H., maar ook op de waarnemingen van verbalisanten die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De Raad van State concludeerde dat er voldoende bewijs was dat in de coffeeshop van appellante softdrugs aan een minderjarige zijn verkocht. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.