200102343/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 29 maart 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Amerongen.
Bij brief van 14 juli 2000 heeft appellante bij burgemeester en wethouders van Amerongen (hierna: burgemeester en wethouders) een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door haar op 12 mei 2000 ingediende verzoek om intrekking van de besluiten van 13 april 1993 en 30 november 1993.
Bij brief van 23 oktober 2000 heeft appellante bij burgemeester en wethouders opnieuw een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
Ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht hebben burgemeester en wethouders beide bezwaarschriften bij schrijven van 26 oktober 2000 doorgezonden naar de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank).
Bij besluit van 26 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders het verzoek van appellante om intrekking van de besluiten van 13 april 1993 en van 30 november 1993, geweigerd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 maart 2001, verzonden op 19 april 2001, heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen van burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M. van Hal Scheffer, gemachtigde, en mr. W.E. Oudshoorn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 13 april 1993 hebben burgemeester en wethouders de door appellante op 17 november 1992 gevraagde bouwvergunning voor het vernieuwen van de gevel van de bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te [plaats], geweigerd. Bij besluit van 30 november 1993 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Niet in geschil is dat tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend, zodat het in rechte is komen vast te staan.
Appellante heeft op 26 januari 1995 en op 29 oktober 1996 opnieuw gevraagd om een bouwvergunning voor het vernieuwen van de voormelde gevel. Deze aanvragen hebben burgemeester en wethouders eveneens geweigerd, welke besluiten inmiddels in rechte zijn komen vast te staan.
2.2. Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat het betoog van appellante geen enkel aanknopingspunt biedt voor het oordeel dat burgemeester en wethouders ten onrechte hebben besloten de besluiten van 13 april 1993 en 30 november 1993 niet in te trekken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002