200102197/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 maart 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 22 december 1998 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellant sub 1] gelast de woonboot [naam woonboot] te verwijderen van de plek aan de [locatie] en buiten het stadsdeel Zeeburg te brengen en te laten, bij gebreke waarvan bestuursdwang op kosten van betrokkene zal worden toegepast, waarbij het vaartuig naar de Bewaarhaven zal worden versleept alwaar niet mag worden gewoond.
Bij besluit van 18 mei 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften, bedenkingen en inspraakklachten, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 maart 2001, verzonden op 28 maart 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 september 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2002, waar [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. C. Sjenitzer, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door N.A.P. van Trommelen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Van de zijde van appellanten is voorts gehoord mr. C.J. Vermaasse, advocaat te Amsterdam.
2.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening op de Haven en het Binnenwater (hierna: de VHB) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders ligplaats in te nemen met een woonboot. De vergunning is persoon-, ligplaats- en vaartuiggebonden.
Ingevolge het vierde lid van vorengenoemd artikel is het verboden, nadat een vergunning als bedoeld in het eerste lid is geweigerd, in de gemeente ligplaats in te nemen.
Ingevolge de Verordening op de Stadsdelen oefent het dagelijks bestuur in het stadsdeel de bevoegdheid van burgemeester en wethouders uit.
2.2. Niet in geschil is dat de [woonboot] zonder vergunning ligplaats heeft ingenomen in het stadsdeel Zeeburg. Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Uit de in de uitspraak van de rechtbank geciteerde verklaringen van de ambtenaar van het stadsdeel Zeeburg komt naar voren dat diens uitlatingen zijn gedaan om de roerige situatie op dat moment niet verder te laten escaleren. Ook de verklaring van mr. C.J. Vermaasse ter zitting heeft de Afdeling er niet van overtuigd dat aan [appellant sub 1] meer is toegezegd dan dat toen niet zou worden opgetreden. Bezien tegen het licht van de algehele, onrustige, situatie destijds ter plaatse mocht niet worden aangenomen dat blijvend werd afgezien van optreden ter handhaving van de onder 2.1. vermelde voorschriften. Het afbreken van de civiele procedure met betrekking tot de ontbinding van de koopovereenkomst dient voor rekening van [appellant sub 1] te blijven.
2.4. Het betoog van [appellant sub 2] dat het dagelijks bestuur niet bevoegd is de woonboot te verslepen naar een dwanghaven alwaar niet mag worden gewoond, faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de bevoegdheid van het dagelijks bestuur tot het toepassen van bestuursdwang ter zake van het illegaal innemen van ligplaats zich mede uitstrekt tot de versleping van de woonboot naar een dwanghaven alwaar niet mag worden gewoond.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002