ECLI:NL:RVS:2002:AE2819

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103057/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouw- en reclamevergunning voor reclamezuil in Nijmegen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Nijmegen om een bouwvergunning en reclamevergunning te verlenen voor het oprichten van een reclamezuil op een perceel in Nijmegen. De burgemeester en wethouders hebben op 28 juni 1999 besloten om de vergunningen te weigeren, waarna de appellante bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 16 december 1999 ongegrond verklaard. De rechtbank te Arnhem heeft op 2 mei 2001 het beroep van de appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in brieven van 12 juni en 24 juli 2001.

De Raad van State heeft de zaak op 16 april 2002 ter zitting behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.A. Robbers, en de burgemeester en wethouders door mr. L.C.C.M. Voeten. De Raad heeft vastgesteld dat het perceel waarop de reclamezuil is gesitueerd, zich buiten de bebouwingsgrens bevindt, wat in strijd is met de bestemmingsvoorschriften. De reclamezuil overschrijdt bovendien de toegestane afstand van vijf meter buiten de bebouwingsgrens, waardoor de burgemeester en wethouders niet bevoegd waren om vrijstelling te verlenen.

De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bouwvergunning en reclamevergunning terecht zijn geweigerd. De overige grieven van de appellante, die betrekking hebben op de weigering van de reclamevergunning, kunnen buiten beschouwing blijven, aangezien de appellante niet de vereiste bouwvergunning kan verkrijgen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103057/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 2 mei 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 28 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellante bouwvergunning en reclamevergunning te verlenen voor het oprichten van een reclamezuil (hierna: de reclamezuil) onderscheidenlijk het aanbrengen van reclame op een reclamezuil op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 december 1999 hebben burgemeester en wethouders de tegen de besluiten van 28 juni 1999 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 september 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L.C.C.M. Voeten, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Haven- en Industriegebied Nijmegen-West-1979” rust op het perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden B VII”.
Ingevolge Hoofdstuk I, lid C, onder 5, wordt onder bebouwingsgrens verstaan de als zodanige op de kaart aangeven lijn, waarop de toegestane bebouwing moet worden opgericht en die behoudens toegestane afwijkingen niet door bebouwing mag worden overschreden.
Ingevolge Hoofdstuk III, eerste lid, van de planvoorschriften moet de voorgevel van de hoofdbebouwing op de bebouwingsgrens worden opgericht behoudens een verleende vrijstelling ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk V.
Ingevolge Hoofdstuk V, lid B, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders van het gestelde in Hoofdstuk III, eerste lid, vrijstelling verlenen voor het bouwen voor de bebouwingsgrens voor de bouw van kraanbanen, hijsinstallaties en andere open constructies tot maximaal 5 m voor de bebouwingsgrens, over een lengte van maximaal 50% van de bebouwingsgrens van het bouwperceel.
2.2. Vast staat dat het perceelsgedeelte waarop de reclamezuil is gesitueerd voor de bebouwingsgrens is gesitueerd. Daarmee is vast komen te staan dat het onderhavige bouwwerk in strijd is met voornoemde bebouwingsvoorschriften.
2.3. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de reclamezuil meer dan 12 meter buiten de bebouwingsgrens is gesitueerd. Vrijstelling op grond van Hoofdstuk V, lid B, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften, kon gelet op de overschrijding van de in die bepaling genoemde vijf meter, reeds hierom niet worden verleend.
2.4. Vast staat dat ten tijde van de beslissing op bezwaar niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor het volgen van een anticipatieprocedure, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde voor 3 april 2000, inhoudend dat voor het betrokken gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Burgemeester en wethouders waren dan ook niet bevoegd om een vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
2.5. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning terecht hebben geweigerd.
2.6. De overige grieven van appellante die betrekking hebben op het gedeelte van de aangevallen uitspraak dat ziet op de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde weigering reclamevergunning (in de zin van artikel 4.5.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen 1992) te verlenen kunnen buiten beschouwing blijven, nu appellante niet de voor de reclamezuil vereiste bouwvergunning kan verkrijgen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
224-387.