200104000/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
appellant, wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Drenthe ,
verweerders.
Bij besluit van 21 december 2000 heeft de gemeenteraad van Emmen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 11 december 2000, het bestemmingsplan "Barger-Oosterveld, Noordoost" vastgesteld. Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 3 juli 2001, kenmerk 6.1/2001000250, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. B.F. Bult, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. C. Schaafsma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A.S. Heine, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het plangebied ligt ten oosten van de Sint Gerardusstraat en ten noorden van de Splitting. Het plan voorziet in de bouw van circa 180 woningen en de aanleg van verkeer- en parkeervoorzieningen. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” hebben goedgekeurd, voorzover dit de T-splitsing aan de Sint Gerardusstraat betreft. Hij stelt dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts heeft hij aangevoerd dat de in het plan voorziene splitsing een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat zal veroorzaken, aangezien de splitsing op korte afstand tegenover zijn woning komt te liggen, hetgeen geluid- en lichthinder zal veroorzaken. Tenslotte vreest hij voor een waardevermindering van zijn woning.
2.3.1. De gemeenteraad betoogt dat de ontsluiting van de voorziene woonwijk op de door appellant bestreden plaats, de enige mogelijkheid is.
Een ontsluiting elders zou volgens de gemeenteraad verkeersonveilige situaties veroorzaken. Aan het verkeersveiligheidsaspect moet volgens hem een groter belang worden toegekend dan aan eventuele individuele nadelige effecten.
2.3.2. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij stellen zich evenals de gemeenteraad op het standpunt dat een ontsluiting van de voorziene woonwijk elders niet mogelijk is in verband met de verkeersveiligheid. Zij hebben de bedenkingen van appellant ten aanzien van het ontbreken van het akoestisch onderzoek buiten beschouwing gelaten.
2.3.3. Het bezwaar ten aanzien van het ontbreken van een akoestisch hebben verweerders niet in behandeling genomen, omdat dit bezwaar volgens hun geen deel uitmaakte van de bij de gemeenteraad door appellant ingediende zienswijze.
De Afdeling is van oordeel dat verweerders bij hun bestreden besluit ten onrechte dit bezwaar buiten beschouwing hebben gelaten, nu dit niet los gezien kan worden van de bezwaren van appellant tegen de aanleg van een T-splitsing op korte afstand van hun woning. Bovendien heeft appellant in zijn zienswijze aangevoerd dat het woon- en leefklimaat vanwege geluid- en lichtoverlast op een voor hem ernstige wijze zal worden aangetast, wanneer de T-splitsing op deze plek zal worden aangelegd.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerders zijn bedenkingen op dit punt niet buiten beschouwing hadden mogen laten, het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is derhalve in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de ontwikkeling van het plan de bestreden T-splitsing op verzoek van de buren van appellant, bewoners van het perceel aan de [locatie], in noordelijke richting is opgeschoven. In eerste instantie zou de splitsing op korte afstand van hun perceel worden aangelegd. Zij hadden evenals appellant bezwaar tegen de geluid- en lichthinder vanwege de T-splitsing. Het gemeentebestuur heeft op grond van deze bezwaren besloten de splitsing in noordelijke richting te verschuiven. Voorts is gebleken dat met deze verschuiving ruimte is ontstaan voor twee extra woningen.
De doorslaggevende reden om de T-splitsing voor het perceel van appellant aan te leggen is, gelet op het voorgaande, niet uitsluitend de verkeersveiligheid, maar tevens de situatie van de buren van appellant en de extra ruimte die is ontstaan om woningen te bouwen.
Het gemeentebestuur en verweerders hebben door slechts te verwijzen naar de verkeersveiligheid als doorslaggevend aspect, onvoldoende weerlegd waarom de hinder van appellant en de waardedaling van zijn woning niet opwegen tegen de hinder die zijn buren zouden hebben ondervonden bij de aanleg van de splitsing ter hoogte van hun perceel.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit ook op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering en derhalve in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.5. Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover dat het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” betreft dat betrekking heeft op de T-splitsing ter hoogte van het perceel van appellant aan de [locatie 1].
2.4. Verweerders dienen op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe van 3 juli 2001, kenmerk 6.1/2001000250, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” dat betrekking heeft op de T-splitsing ter hoogte van het perceel van appellant aan de [locatie 1], kadastraal bekend gemeente [plaats] nr. […];
III. veroordeelt gedeputeerde staten van Drenthe in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Drenthe te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de provincie Drenthe aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002