ECLI:NL:RVS:2002:AE3602
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage over vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 5 maart 2002 haar beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaarde. Het besluit, genomen op 20 februari 2002, hield in dat appellante in vreemdelingenbewaring werd gesteld. Appellante heeft op 12 maart 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Staatssecretaris van Justitie heeft op 18 maart 2002 gereageerd op het hoger beroep.
De Raad van State overweegt dat de advocaat van appellante bevoegd was om het hoger beroep in te stellen, zoals blijkt uit de verklaring die bij het hoger-beroepschrift is gevoegd. De enige grief van appellante betreft de vraag of er sprake is geweest van een onbevoegde huiszoeking. De rechtbank had in haar uitspraak deze vraag onbeantwoord gelaten, maar appellante stelt dat de verbalisanten niet bevoegd waren om de woning te doorzoeken en de cv-kast te openen, waar zij zich bevond.
De Raad van State concludeert echter dat de verbalisanten toestemming hadden van de hoofdbewoner om de woning te betreden en dat hun bevoegdheid ook het openen van kasten omvatte. Hierdoor is er geen sprake van een onbevoegde doorzoeking. De grief van appellante faalt, en het hoger beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.