200104880/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 augustus 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Bernheze.
Bij besluit van 8 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: burgemeester en wethouders) appellant op straffe van een dwangsom gelast om vóór 1 april 2000 de verkoop van auto's/motorvoertuigen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Nistelrode, sectie […], nummer […], te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 8 augustus 2000 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaarschriften Bernheze, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 augustus 2001, verzonden op 21 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A. Verwijs-de Gast en R.E.A.H. Bouquet-van Brakel, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat de verkoop van auto’s en andere motorvoertuigen op het perceel [locatie] in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” voor dit perceel geldende bestemming. De desbetreffende activiteiten zijn nog voor de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan door burgemeester en wethouders bij brief van 5 september 1997 gewraakt als in strijd met het op dat moment geldende bestemmingsplan “Herziening Buitengebied” van de voormalige gemeente Nistelrode. Aan appellant komt om die reden geen bescherming van het van het eerstgenoemd bestemmingsplan deeluitmakende overgangsrecht toe. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat burgemeester en wethouders appellant een last onder dwangsom konden opleggen.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen mag het daartoe bevoegde bestuursorgaan niet handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij sinds 1988 op het perceel [locatie] auto’s en andere motorvoertuigen voertuigen verkoopt en dat burgemeester en wethouders hem tot 1997 niet hebben laten weten dat dit gebruik van het perceel in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Bovendien hebben zij dat gebruik volgens hem tot 1999 gedoogd. Burgemeester en wethouders hadden in verband hiermee volgens hem het recht verwerkt hem een last onder dwangsom op te leggen en hebben deze dan ook ten onrechte gehandhaafd.
2.4. Burgemeester en wethouders hebben onweersproken gesteld dat zij niet eerder dan in 1997 op de hoogte waren van het gebruik van het perceel [locatie] voor de verkoop van auto’s en andere motorvoertuigen. Dit gebruik was niet zichtbaar vanaf de openbare weg. Zij hebben appellant toen dadelijk bij brief van 5 september 1997 meegedeeld dat het zich niet verdroeg met het toen geldende bestemmingsplan en dat het moest worden gestaakt.
Van gedogen van dit gebruik tot 1999 was onder die omstandigheden geen sprake. De rechtbank heeft in het door appellant aangevoerde dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders de last niet aan appellant mochten opleggen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002