ECLI:NL:RVS:2002:AE3973

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104499/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor moskee in Hilversum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 31 juli 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de bouwvergunning die op 11 mei 1999 door burgemeester en wethouders van Hilversum is verleend aan Tomin Bouw voor het vervangen en vergroten van een moskee op het perceel Geuzenweg 27 te Hilversum. De bouwvergunning werd verleend onder vrijstelling van artikel 13, derde lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Over 't Spoor". De appellant maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar dit bezwaar werd op 7 maart 2000 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de bouwplannen niet in strijd waren met de bestemming van het perceel, dat was vastgesteld voor maatschappelijke doeleinden. De hoogte van de koepel en de toren overschreden de maximale bouwhoogte van 9 meter, maar er kon vrijstelling worden verleend tot 19 meter, mits dit geen onevenredige aantasting van het woongenot op aangrenzende gronden met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat de vrijstelling verleend diende te worden, omdat de koepel vanaf de openbare weg nauwelijks waarneembaar zou zijn en de toren beperkt van omvang was.

Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 juni 2002.

Uitspraak

200104499/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 31 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: burgemeester en wethouders) aan Tomin Bouw, onder verlening van vrijstelling van artikel 13, derde lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Over ’t Spoor”, bouwvergunning verleend voor het overwegend vervangen en vergroten van de moskee inclusief het plaatsen van een toren en een koepel op het perceel Geuzenweg 27 te Hilversum (hierna: het percel).
Bij besluit van 7 maart 2000 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Kamer III uit de commissie Bezwaar- en Beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 31 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L. Reurts, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Over ’t Spoor” rust op het perceel de bestemming “Gemengde doeleinden 4 (GD4)”. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de bij dat bestemmingsplan horende voorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor een gebruik ten behoeve van maatschappelijke doeleinden. Ingevolge artikel 1, onder 44, wordt onder maatschappelijke doeleinden onder meer verstaan sociaal-culturele en religieuze doeleinden. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd is met deze bestemming.
2.2. De hoogte van de koepel en de toren overschrijden de in het derde lid van dit artikel aangegeven maximale bouwhoogte van 9.00 meter. Ingevolge artikel 13, zesde lid, onder b, kan daarvan vrijstellingvrijstelling worden verleend tot een totale hoogte van maximaal 19.00 meter, voorzover dit geen onevenredige aantasting betekent van het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Verweerders hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, omdat de koepel ten opzichte van de weg en de belendende percelen terugspringt en de toren weliswaar een hoogte heeft van 19.00 meter, maar slechts grotendeels een diameter van 1.20 meter.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de koepel volgens burgemeester en wethouders vanaf de openbare weg nauwelijks waarneembaar is en dat de toren beperkt van omvang is. Bovendien zal door de verbouwing volgens burgemeester en wethouders het vloeroppervlak van de moskee en het aantal bezoekers niet toenemen. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de vrijstelling na afweging van de betrokken belangen verleend diende te worden. Tenslotte heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt dat de in de bouwverordening neergelegde parkeernorm niet in acht is genomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002
164.