ECLI:NL:RVS:2002:AE4324

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199901978/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • J.R. Schaafsma
  • J.A.M. van Angeren
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunningverlening voor stortplaats in Weert

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vergunningverlening voor een stortplaats op het adres Hazenweg 1 te Weert, verleend door de gedeputeerde staten van Limburg op 20 juli 1999. De vergunning werd verleend aan de naamloze vennootschap "N.V. Deponie Limburg" op basis van de Wet milieubeheer. De vergunning werd ter inzage gelegd op 4 augustus 1999, waarna verschillende appellanten, waaronder bewoners van de omgeving, beroep instelden tegen deze vergunning. De beroepschriften werden ingediend tussen 10 september en 13 september 1999, en zijn aangehecht aan de procedure.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 mei 2002 behandeld. Tijdens deze zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. P.J.G. Goumans, en de verweerders door ambtenaren van de provincie. Ook de vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door gemachtigden. In de overwegingen van de uitspraak werd opgemerkt dat er een eerdere vergunning was verleend op 17 juli 2001, die de eerdere vergunning van 20 juli 1999 verviel. De Afdeling oordeelde dat de appellanten geen processueel belang meer hadden bij de behandeling van hun beroepen, aangezien de vergunning was vervallen.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen niet-ontvankelijk, wat betekent dat de appellanten niet in hun verzoek werden ontvangen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2002.

Uitspraak

199901978/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
3. [appellant], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
5. [appellante], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 1999, kenmerk CB 2392, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de naamloze vennootschap "N.V. Deponie Limburg" een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een stortplaats op het adres Hazenweg 1 te Weert. Dit aangehechte besluit is op 4 augustus 1999 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 10 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 1999, appellant sub 2 bij op 27 augustus 1999 bij de Raad van State ingekomen brief, appellant sub 3 bij brief van 13 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 1999, appellanten sub 4 bij brief van 13 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 1999, en appellante sub 5 bij brief van 13 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 25 juni 2000. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar appellanten sub 1, 2 en 3, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, en verweerders, vertegenwoordigd door G.L.H. Broen en ing. H.P.G. Vinken, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 17 juli 2001 is voor de inrichting krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4 van deze wet verleend. Bij uitspraak van heden, nummer 200104387/1, heeft de Afdeling beslist op het tegen dat besluit ingestelde beroep. Daarbij is de vergunning, op twee voorschriften na, in stand gebleven. Dit brengt, gezien het bepaalde in artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer, mee dat de bij het besluit van 20 juli 1999 verleende vergunning is vervallen. Voor het oordeel dat appellanten niettemin nog een processueel belang hebben bij de behandeling van de tegen dit besluit ingestelde beroepen, bestaat geen grond.
2.2. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
262.