ECLI:NL:RVS:2002:AE4345

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103235/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.A. Offers
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van het Regionaal Orgaan Amsterdam tegen de Minister van Verkeer en Waterstaat inzake de goedkeuring van de reconstructie van een kruispunt te Purmerend

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) tegen de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het ROA, dat een samenwerkingsverband is van 16 gemeenten, heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke goedkeuring van de reconstructie van een kruispunt te Purmerend tot rotonde. De Minister had op 23 december 1997 een besluit genomen op basis van de Regeling 'Extra investeringsimpuls infrastructuur in het stads- en streekvervoer 1996-2000', waarbij de projectkosten werden vastgesteld. Het ROA stelt dat het als belangenbehartiger van de deelnemende gemeenten moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het ROA niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de gemeente Purmerend het ontbrekende deel van de aanlegkosten had betaald, wat volgens de rechtbank leidde tot een afgeleid belang.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat het ROA, gezien zijn rol als belangenbehartiger en de deelname van de gemeente Purmerend aan de gemeenschappelijke regeling, wel degelijk als belanghebbende moet worden aangemerkt. De belangen van de gemeente Purmerend zijn immers ook de belangen van het ROA. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het beroep van het ROA is niet-ontvankelijk verklaard voor de besluiten waar geen belang meer bij bestaat. De Minister is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan het ROA.

Uitspraak

200103235/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Regionaal Orgaan Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 maart 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 1997 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) op grond van de Regeling “Extra investeringsimpuls infrastructuur in het stads- en streekvervoer 1996-2000” (hierna: de Regeling) het project betreffende de reconstructie van het kruispunt M.L. Kingweg/Allendelaan te Purmerend tot rotonde gedeeltelijk goedgekeurd.
Bij besluit van 7 juli 1998 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft de Minister tevens aangegeven van de door appellant opgegeven geraamde projectkosten van ƒ 620.000,00/€ 281.343,70 te zullen uitgaan. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 16 november 2000 heeft de Minister het besluit van 7 juli 1998 in zoverre gewijzigd dat de in aanmerking te nemen projectkosten thans ƒ 1.616.522,62/€ 733.545,90 bedragen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2001, verzonden op 15 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 november 2001 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door R.J. Smit, gemachtigde, vergezeld van A. Joustra, P.J. Labrijn en C.J. Kling, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. G.P. Ramselaar en J.W. Wiggelaar, beiden ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft – samengevat weergegeven – overwogen dat gebleken is dat de gemeente Purmerend het door de Minister niet toegekende deel van de aanlegkosten reeds heeft betaald, dat er derhalve geen sprake meer is van materiële betrokkenheid van appellant bij de aangelegenheid waarop het bestreden besluit betrekking heeft, dat er nog slechts sprake is van een afgeleid belang, dat dit met zich brengt dat appellant niet kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep mitsdien niet-ontvankelijk is zodat de rechtbank niet aan de inhoud van het beroep kan toekomen. De rechtbank heeft het beroep evenwel ongegrond verklaard in het dictum van de uitspraak.
2.2. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant, zijnde het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA), niet kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Appellant stelt zich daartoe op het standpunt dat het ROA een samenwerkingsverband is van 16 gemeenten, waaronder de gemeente Purmerend, gebaseerd op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Kaderwet bestuur in verandering, waarbij het ROA met name een rol vervult als belangenbehartiger van de deelnemende gemeenten. In dat kader heeft appellant de onderhavige procedure gestart. Appellant is voorts van mening dat er een discrepantie in de rechtsgang zou ontstaan indien het ROA geen bezwaar of beroep zou mogen instellen.
Tot slot stelt appellant zich op het standpunt dat de materiële betrokkenheid van het ROA niet verloren is gegaan uitsluitend omdat de gemeente Purmerend het ontbrekende bedrag heeft betaald. Deze betaling zou slechts tot gevolg hebben dat er tussen appellant en de gemeente Purmerend een rechtsbetrekking is ontstaan.
2.2.1. Dit betoog treft doel. Blijkens artikel 4 van de Gemeenschappelijke regeling Regionaal Orgaan Amsterdam (hierna: de gemeenschappelijke regeling) heeft het ROA tot taak, voorzover hier van belang, die belangen te behartigen, welke verband houden met een evenwichtige en harmonische ontwikkeling van de regio Amsterdam. Voorts draagt het ROA, ingevolge artikel 6, derde lid, onder c, van de gemeenschappelijke regeling zorg voor de verwerving en verdeling van rijksmiddelen op grond van onder andere de Regeling. Gelet op het feit dat de gemeente Purmerend aan de gemeenschappelijke regeling deelneemt en daarmee het ROA de belangen van die gemeente behartigt, dienen de belangen van deze gemeente aangemerkt te worden als zijnde belangen van het ROA. Het ROA dient derhalve als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt. Dat de gemeente Purmerend het ontbrekende deel van de aanlegkosten voor zijn rekening heeft genomen, brengt slechts mee dat er voor deze gemeente een financieel belang is ontstaan met betrekking tot de afloop van het door appellant ingestelde beroep.
2.2.2. Het hoger beroep is mitsdien gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.3. Het onderhavige beroep van appellant richt zich allereerst tegen het besluit op bezwaar van 7 juli 1998. De Afdeling overweegt voorts dat het beroep, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 november 2000.
2.3.1. Voorzover het beroep zich richt tegen het besluit van 7 juli 1998, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat appellant bij een beoordeling van dit besluit nog enig belang heeft, gelet op het feit dat dit besluit bij besluit van 16 november 2000 is herzien. Het beroep van appellant dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3.2. Voorzover het beroep zich richt tegen het besluit van 16 november 2000, is ter zitting gebleken dat na de uitspraak van de rechtbank tussen partijen geen verschil van mening meer bestaat over de hoogte van het bedrag waar appellant recht op heeft en dat hem bij besluit van 16 november 2000 is toegekend. Het beroep is derhalve ook in zoverre, bij gebreke van belang, niet-ontvankelijk.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 maart 2001, AWB 99/266 BELEI;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 306,30) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
195-384.