ECLI:NL:RVS:2002:AE4617
Raad van State
- Hoger beroep
- P.C.M. van Schijndel
- B. van Wagtendonk
- M.E.E. Wolff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing rechtsbijstandvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, mr. P.C.M. van Schijndel, tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 6 december 2001. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het ging om de vergoeding voor verleende rechtsbijstand. Appellant had in eerste instantie een vergoeding van 30 uren aangevraagd, maar de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage had deze aanvraag op 27 september 2000 afgewezen. Na bezwaar had de raad op 26 februari 2001 de vergoeding verhoogd naar 38 uren, wat appellant niet kon accepteren. Hij stelde hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in februari 2002. De zaak werd op 18 juni 2002 ter zitting behandeld, maar partijen waren niet verschenen.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beslissing van de raad voor rechtsbijstand, die de vergoeding op 38 uren had vastgesteld, de rechterlijke toets kon doorstaan. De Raad benadrukte dat het niet relevant was of appellant aannemelijk had gemaakt dat de eerdere aanvraag voor een toevoeging ten onrechte was geweigerd, aangezien hij deze weigering niet in rechte had aangevochten. De argumenten van appellant in hoger beroep waren een herhaling van zijn eerdere betoog en konden niet leiden tot een ander oordeel.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 juni 2002.