ECLI:NL:RVS:2002:AE4881

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104273/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang door het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juli 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van bestuursdwang door het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, die op 23 maart 1999 besloot om de tjalk van appellante te verplaatsen naar een tijdelijk gelegaliseerde ligplaats. Appellante was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar aangetekend, wat door het dagelijks bestuur op 22 september 1999 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 16 juli 2001 het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op 15 maart 2002 ter zitting behandeld, waarbij appellante in persoon aanwezig was en het dagelijks bestuur vertegenwoordigd werd door T. Koense en mr. A. Weijenberg. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet onzorgvuldig tot stand was gekomen. Zij voerde aan dat er geen spoedeisend belang was en dat zij niet de gelegenheid had gekregen om zelf haar tjalk te verslepen.

De Afdeling oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid tot bestuursdwang, gezien de spoedeisende situatie die was ontstaan door het losraken van het schip. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat er geen zicht was op legalisering van de ligplaats. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om proceskostenvergoeding af, omdat de beslissing op bezwaar in stand was gebleven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200104273/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 juli 2001 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 1999 heeft het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) appellante op de hoogte gesteld van de in verband met vereiste spoed toegepaste bestuursdwang inhoudende het vastleggen en vervolgens verslepen van de tjalk van appellante naar een tijdelijk gelegaliseerde ligplaats.
Bij besluit van 22 september 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Bezwarencommissie van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 6 augustus 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 december 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar appellante in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door
T. Koense en mr. A. Weijenberg, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling begrijpt het hoger beroepschrift van appellante aldus, dat zij van mening is dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, omdat - samengevat - de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voert hiertoe aan, dat er geen sprake is geweest van een zodanig spoedeisend belang dat haar geen termijn gegund kon worden voor het zelf doen verslepen van haar tjalk en dat de procedure onzorgvuldig is geweest. Voorts heeft appellante verzocht het hoogheemraadschap in de proceskosten van de verzetprocedure te veroordelen.
2.2. Het in het besluit in primo en de beslissing op bezwaar foutief genoemde artikelnummer 6.18 van het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR) bij de tekst van 6.19 BPR berust volgens de Afdeling op een kennelijke misslag. Het is voor appellante vanaf het begin duidelijk geweest op grond van welk artikel van het BPR de bestuursdwang werd toegepast. Hoewel de rechtbank hieraan is voorbijgegaan, leidt dit niet tot het oordeel dat de beslissing op bezwaar om deze reden vernietigd had moeten worden.
2.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld, dat het dagelijks bestuur bij de afweging van de betrokken belangen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid bestuursdwang toe te passen. Hetgeen appellante in hoger beroep verder nog naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisering. Appellante beschikte voor haar tjalk niet over een ontheffing van het algemeen ligplaatsverbod en er was geen zicht op legalisering van een ligplaats op de Kromme Mijdrecht. Niet is gebleken dat appellante met de vereiste spoed de noodzakelijke maatregelen kon treffen. Omdat sprake was van een spoedeisende situatie, blijkend uit het tot tweemaal toe (deels) losraken van het schip - door welke oorzaak dan ook - waardoor gevaar ontstond voor de scheepvaart, was het dagelijks bestuur genoodzaakt tot onmiddellijk optreden.
2.4. Appellante verzoekt in hoger beroep het hoogheemraadschap te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure bij de rechtbank, hetgeen zij ook reeds heeft verzocht ter zitting van de rechtbank, waarop zij over haar verzet is gehoord. Omdat echter de beslissing op bezwaar in stand is gebleven, heeft de rechtbank kunnen overwegen dat geen aanleiding bestond om het dagelijks bestuur in de proceskosten te veroordelen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002
66-420.