200103612/1 en 200103760/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 31 mei 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld/Slotermeer van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 28 januari 1998 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld/Slotermeer (hierna: het dagelijks bestuur) vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het veranderen en vergroten van de beganegrond verdieping van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juni 1998 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 28 mei 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 31 mei 2001, verzonden op 20 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 19 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 27 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 17 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellanten sub 1 in persoon, bijgestaan door mr. P.M. Smits, advocaat te Amsterdam en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. G.I. van de Poll-Berends, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellanten sub 2 zijn daar niet verschenen.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar appellanten sub 1 in persoon, bijgestaan door mr. P.M. Smits, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. G.I. van de Poll-Berends, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellanten sub 2 zijn daar niet verschenen. Tevens is gehoord [vergunninghouder], die voor de zitting van 25 april 2002 ten onrechte niet was opgeroepen.
2.1. Appellanten betogen dat voor de realisatie van het bouwplan onvoldoende urgentie bestaat en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hun belangen, afgewogen tegen de belangen van de vergunninghouder, niet zodanig zijn dat het dagelijks bestuur van anticipatie had moeten afzien. Appellanten betogen voorts dat tot op heden geen uitvoering is gegeven aan het voornemen tot herziening van het geldende bestemmingsplan.
2.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de te verlangen mate van spoedeisendheid van het bouwplan afhankelijk van de omvang van de inbreuk op de planologische situatie ter plaatse. Indien de inbreuk op de bestaande planologische situatie gering is, behoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologisch kader waarop wordt vooruitgelopen.
Ingevolge artikel 4 van de voorschriften behorend bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Geuzenveld-West” zijn de gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd, voorzover thans van belang, aangewezen voor woningen met inbegrip van daarbij behorende bergingen en andere nevenruimten en mag op deze gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Het bouwplan is slechts in zoverre in strijd met het bestemmingsplan dat het maximale bebouwingspercentage van 40 procent wordt overschreden. Voorts is ter plaatse een erfafscheiding van twee meter hoogte toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling is er daarom geen sprake van een ingrijpende inbreuk op het planologische regime ter plaatse.
Gezien deze geringe inbreuk op de planologische situatie voldoet de urgentie van het bouwplan, die is gelegen in de behoefte aan extra woonruimte, aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld en bood een voorbereidingsbesluit in dit geval voldoende basis voor toepassing van de anticipatieprocedure. Evenmin als de rechtbank acht de Afdeling aanknopingspunten aanwezig om aan te nemen dat de mededeling van het dagelijks bestuur dat het bouwplan past in een in voorbereiding zijnde planherziening onjuist moet worden geacht.
Terecht heeft de rechtbank voorts geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot toepassing van de anticipatieprocedure heeft kunnen besluiten. Niet gebleken is dat namens het dagelijks bestuur de toezegging is gedaan dat na de vergunningverlening voor de uitbouw op nummer 2 op volgende aanvragen voor een uitbouw met een diepte van 3 meter negatief zou worden beslist.
2.3. De stelling van appellanten sub 1 dat ten aanzien van het bouwplan geen welstandsadvies is uitgebracht mist feitelijke grondslag. Uit de stukken blijkt dat op 4 december 1996 door de commissie voor welstand en monumenten positief geadviseerd is over het onderhavige bouwplan.
2.4. Appellanten sub 1 hebben aangevoerd dat door het verlenen van de vergunning de architectonische eenheid wordt verstoord. Blijkens de beslissing op bezwaar heeft het dagelijks bestuur dit beschouwd als een bezwaar, inhoudende dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Nu appellanten sub 1 echter geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd, kon het dagelijks bestuur in dit geval volstaan met een verwijzing naar het advies van de welstandscommissie. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002