ECLI:NL:RVS:2002:AE5032

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106302/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.A.E. Planken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand op basis van eigen vermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 12 november 2001. De appellant had een verzoek ingediend voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), maar dit verzoek werd op 6 november 2000 afgewezen door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Gravenhage. De raad verklaarde het daartegen ingestelde beroep ongegrond op 19 februari 2001. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 12 november 2001. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat op 21 december 2001 bij de Raad van State is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 juni 2001. De rechtbank had geoordeeld dat de hoogte van het eigen vermogen van de appellant op de peildatum 31 december 1999 in strijd was met de voorwaarden voor een toevoeging volgens artikel 23, tweede lid, van de Wrb. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot dit oordeel was gekomen. De informatie die de appellant in hoger beroep had verstrekt over zijn inkomen in 1999 en 2000 deed niets af aan het oordeel van de rechtbank, omdat de toevoeging reeds om deze reden moest worden geweigerd.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2002.

Uitspraak

200106302/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 12 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te ’s-Gravenhage een verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te ’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 16 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 november 2001, verzonden op 19 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 januari 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2001.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de hoogte van het eigen vermogen van appellant op de peildatum 31 december 1999, gelet op artikel 23, tweede lid, van de Wrb aan een toevoeging in de weg stond. Omdat de toevoeging reeds om deze reden moest worden geweigerd, kon de beoordeling van het inkomen van appellant achterwege blijven. De door appellant in hoger beroep verstrekte informatie inzake zijn inkomen over 1999 en 2000 doet derhalve niet af aan het oordeel van de rechtbank.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
299.