ECLI:NL:RVS:2002:AE5033

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106267/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.A.E. Planken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 5 november 2001. De appellant had een verzoek ingediend om toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), maar dit verzoek werd op 7 december 2000 door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch afgewezen. De raad voor rechtsbijstand te ’s-Gravenhage verklaarde het daartegen ingestelde beroep ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 5 november 2001. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 20 december 2001 is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2002 behandeld, waarbij de appellant in persoon verscheen en de raad vertegenwoordigd werd door mr. A.E.M. van den Hoff. De Raad overwoog dat volgens artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, het bureau de toevoeging kan weigeren indien het verzoek niet is voorzien van de benodigde bewijsstukken. De rechtbank oordeelde terecht dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de appellant, ondanks de gelegenheid om bewijsstukken over te leggen, dit heeft nagelaten. Hierdoor was er geen zicht op de financiële situatie van de appellant, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag voor een toevoeging terecht was afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de bevoegdheid van de bestuursrechter om schadevergoeding toe te kennen, afhankelijk is van de gegrondverklaring van het beroep. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2002.

Uitspraak

200106267/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 5 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch het verzoek van appellant om toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te ’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 11 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 november 2001, verzonden op 8 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2002, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, werkzaam voor de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, voorzover van belang, kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek niet is voorzien van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde verklaringen of andere bewijsstukken en de verzoeker na op dat verzuim te zijn gewezen heeft nagelaten dit binnen een door het bureau gestelde termijn te herstellen.
2.2. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant, na daartoe in administratief beroep alsnog uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, geen bewijsstukken heeft overgelegd ter beoordeling van zijn stelling dat zijn inkomsten afkomstig zouden zijn van zijn zus. Hierdoor bestond er geen zicht op zijn financiële situatie en kon de raad niet vaststellen appellant aanspraak kon maken op een toevoeging. Zijn aanvraag is derhalve terecht afgewezen.
2.3. Voorts heeft de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Immers, de bevoegdheid van de bestuursrechter om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht toe te kennen, is gekoppeld aan de gegrondverklaring van het beroep.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:.
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
-299.