200106199/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerders.
Bij besluit van 26 april 2001 heeft de gemeenteraad van Zeewolde, op voorstel van burgemeester en wethouders van 17 april 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Gildenveld II".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 5 december 2001, kenmerk ROV/01.091850/C, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2002, waar appellant in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door J. van de Perk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is verschenen de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R. Sprik, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan “Zeewolde-Zuid” en maakt de uitbreiding van bedrijventerrein Gildenveld in zuidelijke richting mogelijk.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Met betrekking tot het ongemotiveerde standpunt van appellant dat de weerlegging van zijn bij verweerders ingediende bedenkingen tegen de vaststelling van het plan niet terecht is en zijn daaraan verbonden verzoek aan de Afdeling deze bedenkingen opnieuw in overweging te nemen, overweegt de Afdeling dat de door appellant kennelijk voorgestane integrale heroverweging van zijn bedenkingen buiten het in 2.2. aangegeven toetsingskader valt. De Afdeling zal in het hierna volgende derhalve uitsluitend ingaan op de in het beroepschrift afzonderlijk genoemde gronden tegen het bestreden besluit.
2.4. Appellant vecht het verdwijnen aan van de groenstrook achter zijn perceel aan het [locatie]. Hij stelt dat hij over een schriftelijke verklaring van de gemeente Zeewolde beschikt waaruit zou blijken dat de groenstrook achter zijn perceel aan het [locatie] niet zal worden aangetast. Appellant is van mening dat de toegestane bouwhoogte van gebouwen in het plan te hoog is en vreest vanuit zijn kantoor en bedrijfswoning verlies van uitzicht en lichtinval.
2.5. De gemeenteraad acht een maximum bouwhoogte van gebouwen van 7,5 m inclusief een mogelijke verhoging daarvan met 10% op grond van de aanvullende vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften uit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel, omdat deze bouwhoogte aansluit bij de bestaande bebouwing op het zuidelijke deel van het Gildenveld en de woningen aan de Akkerroos. Naar aanleiding van reacties op het voorontwerpplan heeft de gemeenteraad een strook groen met de bestemming “Bos-/beplantingsstrook” in het plan opgenomen. Het instandhouden van de hele bestaande groenstrook is volgens de gemeenteraad niet mogelijk omdat de bedrijven in Gildenveld II een bepaalde kaveldiepte moeten hebben.
2.6. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij achten de bedenking met betrekking tot het verlies aan uitzicht en lichtinval bij de bestaande bedrijven ongegrond, omdat in het plan een maximum bouwhoogte van 7,5 m voor gebouwen is opgenomen, de afstand tussen de bestaande en nieuwe bebouwing minimaal 9,5 m bedraagt en een bebouwingspercentage van maximaal 60% in de bouwvoorschriften is opgenomen. Een mogelijke verhoging van de bouwhoogte van gebouwen met 10% op grond van de aanvullende vrijstellingsbepaling van het plan achten zij niet op voorhand onaanvaardbaar. Verweerders zijn verder niet op de hoogte van de gestelde toezegging met betrekking tot de groenstrook achter de percelen aan het Gildenveld.
2.7. De Afdeling overweegt ten aanzien van de groenstrook achter het perceel van appellant dat deze strook in het plan 3 meter diep is en bestemd is als “Bos/beplantingsstrook” voor onder andere (hoog)opgaande, afschermende beplantingen. Naast deze groenstrook van 3 meter is op het perceel van appellant nog een strook van 3 meter bestemd voor groenvoorzieningen. Tussen de bedrijfsbebouwing van appellant en de bebouwing in het plangebied zal een groenstrook van minimaal 6 meter behouden blijven. De stelling van appellant dat de groenstrook achter zijn perceel aan het Gildenveld verdwijnt is daarom onjuist.
2.7.1. Voor zover appellant stelt dat hij over een schriftelijke verklaring van de gemeente Zeewolde beschikt waaruit zou blijken dat de groenstrook achter zijn perceel aan het [locatie] niet zal worden aangetast, overweegt de Afdeling dat thans een besluit van verweerders over de goedkeuring van een bestemmingsplan aan de orde is. Zij zijn, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden aan de gestelde toezegging van gemeentewege in het kader van de totstandkoming van dat plan. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerders door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt. Niet gebleken is dat zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Uit de kennelijk door appellant bedoelde brief van de gemeente Zeewolde van 29 juni 1999 valt overigens geen toezegging af te leiden.
2.7.2. De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de bouwhoogte van 7,5 meter voor gebouwen met daarboven een mogelijkheid deze in beginsel te verhogen met 10% geen onaanvaardbare aantasting betekent van de lichtinval in en het uitzicht vanuit het pand van appellant. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat de eerst mogelijke bedrijfsbebouwing in het plan op een afstand van ongeveer 16,5 meter van het pand van appellant is gelegen. Bovendien is in de planvoorschriften een maximum bebouwingspercentage opgenomen van 60%. Appellant heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat overwegingen van stedenbouwkundige aard zich verzetten tegen het plan.
2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.9. Voor een proceskostenregeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002