ECLI:NL:RVS:2002:AE5040

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106030/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een onherroepelijke uitspraak in bestuursrechtelijke procedure

Op 10 juli 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker tot herziening van een eerdere uitspraak van 19 april 2001. De zaak betreft een verzoek tot herziening van een onherroepelijke uitspraak, waarbij de verzoeker stelt dat de Afdeling niet alle relevante stukken heeft meegewogen in haar eerdere beslissing. De verzoeker had eerder een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen bevestigd gekregen, maar meent dat er nieuwe feiten zijn die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 25 juni 2002, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd werden door mr. D.J. Westhoven. De Afdeling overweegt dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldoen. De eerder ingediende stukken zijn reeds onderdeel van het dossier en zijn door de Afdeling in de eerdere uitspraak meegewogen. De Afdeling wijst het verzoek tot herziening af, met de overweging dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een eerder geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen. De beslissing werd in naam der Koningin uitgesproken, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200106030/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2001, in zaak no. 200002228/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 19 april 2001, in zaak no. 200002228/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 30 maart 2000 bevestigd.
Bij brief van 8 september 2001 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar verzoeker in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. D.J. Westhoven zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Verzoeker voert aan dat noch uit het procesverloop, noch uit de (inhoud van de) uitspraak blijkt dat de Afdeling kennis heeft genomen van de door hem in die procedure nader ingediende stukken, te weten een brief van 10 november 2000 met 6 bijlagen en een brief van 19 maart 2001 met 255 bijlagen. Deze stukken bevatten gegevens en feiten die, indien deze bij de Afdeling bekend zouden zijn geweest, volgens verzoeker tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.
2.3. Verzoeker draagt geen feiten of omstandigheden als bedoeld in voormelde bepaling aan. De in het verzoekschrift genoemde brieven met bijlagen maken ook deel uit van het dossier, waarvan de Afdeling kennis heeft genomen en waarop zij haar uitspraak heeft gebaseerd. Daarbij zij opgemerkt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe dient om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen.
2.4. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
53-412.