ECLI:NL:RVS:2002:AE5061

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106376/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • K. Brink
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van vergunning door burgemeester en wethouders van Beemster

In deze zaak hebben appellanten beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Beemster, waarin hun verzoek om handhavend op te treden tegen de vergunninghouder werd afgewezen. Het besluit, dat op 6 juli 2001 werd genomen, betrof de handhaving van een vergunning die op 8 oktober 1991 was verleend voor een werkplaats voor onderhoud van machines. Appellanten stelden dat de inrichting illegale activiteiten uitvoerde en dat de vergunning niet werd nageleefd. De verweerders, de burgemeester en wethouders, gaven aan dat zij de inrichting regelmatig hadden gecontroleerd en geen overtredingen hadden geconstateerd die handhaving vereisten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 juli 2002 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel appellanten als de vertegenwoordigers van de gemeente Beemster verschenen. De Afdeling heeft vastgesteld dat er een revisievergunning was verleend op 14 november 2000, maar deze was nog niet in werking getreden ten tijde van het bestreden besluit. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders niet hadden beoordeeld of de oorspronkelijke vergunning werd nageleefd, maar zich enkel richtten op de naleving van de revisievergunning.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2001 vernietigd. De gemeente Beemster werd veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan de appellanten en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 10 juli 2002.

Uitspraak

200106376/2.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Beemster,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2001, kenmerk G/MeB/JM/809, hebben verweerders afwijzend beslist op de verzoeken van appellanten om handhavend op te treden tegen [vergunninghouder], gevestigd op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] kadastraal bekend Westbeemster sectie […], nummers […], […], […] en […], alle gedeeltelijk. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 18 december 2001, kenmerk G/MeB/MK/2723, verzonden op 19 december 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2002, waar appellanten en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.P.J. Kuin, J.R. Mesa en R.A.G. van Puffelen, ambtenaren van de gemeente zijn verschenen. Voorts is namens vergunninghoudster mr. X. Wentink-Quelle, advocaat, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten voeren aan dat verweerders ten onrechte weigeren maatregelen te treffen ter naleving van de op 8 oktober 1991 aan [vergunninghouder] verleende vergunning ingevolge de Hinderwet voor het in werking hebben van een werkplaats voor onderhoud van machines. Zij stellen dat de inrichting ten tijde van het bestreden besluit al in werking was overeenkomstig de nog niet in werking getreden revisievergunning van 14 november 2000. Hierbij voeren zij een groot aantal door de inrichting uitgevoerde activiteiten aan die, volgens appellanten, illegaal zijn.
2.1.1. Verweerders voeren aan dat zij de onderhavige inrichting naar aanleiding van de klachten van appellanten regelmatig hebben gecontroleerd. Zij stellen daarbij een enkele maal corrigerend te zijn opgetreden, maar geen overtredingen te hebben geconstateerd die aanleiding zouden kunnen geven tot het treffen van handhavingsmaatregelen.
2.1.2. De Afdeling stelt vast dat op 14 november 2000 een revisievergunning is verleend voor de inrichting. Het verzoek om schorsing van die vergunning is afgewezen bij uitspraak van de Voorzitter van 7 juni 2001, no. 200100257/1. Op grond van de coördinatieregeling van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer was die revisievergunning ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden, in afwachting van de verlening van de gevraagde bouwvergunning. Dit betekent dat de vergunning van 8 oktober 1991 ten tijde van het bestreden besluit nog geldt. Uit de stukken, waaronder het advies van de commissie voor bezwaar en beroepschriften, blijkt echter dat verweerders in het kader van de handhaving niet hebben beoordeeld of die vergunning werd nageleefd doch dat zij uitsluitend hebben beoordeeld of de revisievergunning van 14 november 2000 wordt nageleefd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
2.2. Het beroep is gegrond.
2.3. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling merkt op dat zij, buiten de op de dag van de zitting gemaakte reiskosten, geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de door appellanten gemaakte kosten, nu deze niet aangemerkt kunnen worden als kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Beemster van 18 december 2001, kenmerk G/MeB/MK/2723;
III. veroordeelt de gemeente Beemster in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 20,35;
IV. gelast dat de gemeente Beemster aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
315.